ECLI:NL:RBSGR:2002:AF2202
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het driejarenbeleid in asielprocedures en relevant tijdsverloop
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser A, van Algerijnse nationaliteit, voor een verblijfsvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser stelde dat hij op basis van relevant tijdsverloop aanspraak maakte op een vergunning tot verblijf, aangezien er meer dan drie jaar verstreken was sinds zijn asielaanvraag en de eerdere procedure gegrond was verklaard. Verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, betwistte dit en stelde dat de rechtsgevolgen van de eerdere uitspraak in stand waren gelaten, waardoor er geen sprake was van relevant tijdsverloop.
De rechtbank oordeelde dat het driejarenbeleid, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000, onvoldoende gemotiveerd was in het onderscheid tussen de vernietiging van een besluit met en zonder instandlating van de rechtsgevolgen. De rechtbank volgde verweerders standpunt niet dat de vernietiging van het besluit geen aanspraak op een verblijfsvergunning op basis van relevant tijdsverloop met zich meebracht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden beschikking van 10 augustus 2001 en droeg verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering van het driejarenbeleid en de toepassing daarvan in asielprocedures. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van relevant tijdsverloop niet kon standhouden, gezien de omstandigheden van de zaak en de geldende wetgeving.