ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1629

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/31715 OVERIN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake aanvraag vergunning tot verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 juni 2002 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door eiser A, geboren op [...] 2000, van Iraakse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, welke door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De gemachtigde van eiser, mr. R.I.R. Denz, had een beroepschrift ingediend, maar het griffierecht was niet voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag terecht was aangemerkt als een reguliere aanvraag op basis van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelde dat de aanvraag ook als asielaanvraag had moeten worden opgevat, maar deze stelling werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de reflexwerking die eiser aanvoerde.

De rechtbank benadrukte dat de vrijstelling van griffierecht voor asielzaken, zoals bedoeld in artikel 81 Vw 2000, niet van toepassing was op reguliere aanvragen. Aangezien er geen vergelijkbare bepaling voor reguliere zaken bestond, was eiser op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht verschuldigd. De gemachtigde van eiser had het griffierecht niet voldaan, ondanks herhaalde waarschuwingen van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de gemachtigde niet in verzuim was geweest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/31715 OVERIN
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken, inzake het beroep van:
A, geboren op [...] 2000, van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beslissing van 29 juni 2001 heeft verweerder de ten behoeve van eiser ingediende aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf niet ingewilligd. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift primair tot niet-ontvankelijkheid en secundair tot ongegrondverklaring van het beroep geconcludeerd.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 januari 2002. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
Bij brief van 25 januari 2002 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in verband met de vraag of het verschuldigde griffierecht was voldaan en/of de gemachtigde van eiser beschikt over een rekening-courant bij de rechtbank.
Vervolgens zijn de gemachtigden van eiser en verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op de resultaten van het onderzoek. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt.
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank verzocht de zaak niet zonder nadere zitting af te doen.
De rechtbank heeft vervolgens zitting bepaald op 8 mei 2002. Ter zitting heeft verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader uiteengezet. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen.
2. OVERWEGINGEN
Verweerder heeft onder het ten deze bestreden besluit aangegeven dat de mogelijkheid bestaat daartegen bezwaar te maken.
De gemachtigde van eiser heeft vervolgens een rechtsmiddel ingediend bij de rechtbank dat naar bewoording en strekking ervan uitdrukkelijk moet worden aangemerkt als een beroepschrift.
Zoals door de gemachtigde van eiser ter zitting is onderkend moet de onderliggende aanvraag naar aard en strekking worden gezien als een reguliere aanvraag. Verweerder heeft de aanvraag terecht aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 14 Vw.
Eisers stelling dat op grond van reflexwerking de aanvraag ook ambtshalve had moeten worden opgevat als een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel treft geen doel omdat daarvoor noch in bewoordingen van de aanvraag noch in de terzake relevante wettelijke bepalingen een aanknopingspunt kan worden gevonden.
Gelet hierop is de vrijstelling van het griffierecht voor asielzaken als bedoeld in artikel 81 Vw niet aan de orde.
Een met artikel 81 Vw vergelijkbare bepaling ten aanzien van reguliere zaken ontbreekt. Derhalve is eiser ingevolge artikel 8:41 Awb griffierecht verschuldigd.
De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eiser het griffierecht niet heeft voldaan ondanks het feit dat hij hiertoe bij brief van 16 augustus 2001 in de gelegenheid is gesteld. Eiser is er daarbij tevens op gewezen dat indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van genoemde brief op de rekening van de rechtbank zou zijn bijgeschreven of ter griffie zou zijn gestort het beroep in beginsel niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Niet gebleken is van een omstandigheid dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gemachtigde van eiser in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin, Awb. In het bijzonder de door de rechtbank niet gedeelde opvatting dat geen griffierecht is verschuldigd, is geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat evenmin sprake was van een rekening-courant verhouding.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet-ontvankelijk.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. G.M.T.M. Sips als griffier.
afschrift verzonden op: 18 juni 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.