Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/4749 VRWET
AWB 00/4750 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1958, eiser en B, geboren op [...] 1964, eiseres, alsmede hun minderjarige kind C, geboren op [...] juni 1985, allen van Somalische nationaliteit, wonende te D,
gemachtigde: mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.J. van Buren-Buijs, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Op 13 juli 1998 hebben eisers beiden een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluiten van 18 mei 1999 heeft verweerder de aanvragen om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 23 juni 1999 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Op 16 maart 2000 zijn eisers gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluiten van 14 juni 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschriften van 7 juli 2000, aangevuld op 16 juli 2001, hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld de beroepen versneld te zullen behandelen. Op 5 februari 2002 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 maart 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2002. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bij beslissing van 7 mei 2002 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst in verband met de afwezigheid van een tolk in de Somalische taal. Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 juni 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.M. Straver, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.I. Hersi als tolk in de Somalische taal.
1. Eisers behoren tot de minderheidsbevolkingsgroep der Midgan. Eisers hebben het navolgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiseres werd in 1992 verkracht door leden van de Hawiyeclan. De vader van eiser en de zoon van eisers kwamen in 1992 bij een raketaanval om. Eiser was in december 1992 een van de oprichters van de partij van de Gabooyada en heeft tot 1995 activiteiten verricht voor deze partij. Eiser werd als betrokken bij deze partij regelmatig bedreigd. Toen de Amerikanen in 1995 uit Somalië vertrokken is eiser gestopt met zijn activiteiten omdat het toen te gevaarlijk werd. Eiser verbleef vanaf die tijd op verschillende adressen. In mei 1998 is eiser door drie gewapende mannen gearresteerd in het huis waar hij toen verbleef. Eiseres is door hen verkracht. De drie gewapende mannen behoorden tot de Hawiyeclan, subclan Habir Gedir en waren gezonden door de partij van Aideed, de SNA. Eiser werd gedetineerd en opgesloten in een cel waarin zich reeds een gedetineerde bevond die kort na eisers detentie overleed. Het stoffelijk overschot werd echter niet weggehaald. Na twaalf dagen kon eiser ontsnappen uit zijn detentie omdat de subclan der Abgals het gebied waarin hij werd vastgehouden had veroverd. Begin juli 1998 zijn eisers uit Somalië gevlucht.
2. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
3. De bestreden besluiten dateren van 14 juni 2000. Zij zijn derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495, inwtr. 1 april 2001) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich moeten uitlaten over de rechtmatigheid van deze besluiten. Behoudens mogelijke toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zullen de besluiten derhalve worden getoetst aan de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen.
4. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 van de Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is dat alle asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling moeten worden aangemerkt. Aannemelijk zal moeten zijn dat met betrekking tot eisers persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan, waardoor zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij vanwege zijn politieke activiteiten voor de Gabooyadepartij werd gezocht en in 1998 (nog) in de negatieve belangstelling van de SNA stond. In het primaire besluit van 18 mei 1999 heeft verweerder als verklaring van eiser weergegeven dat eiser in de periode 1993 tot en met april 1998 nimmer problemen heeft ondervonden. In het bestreden besluit heeft verweerder als verklaring van eiser weergegeven dat aan hem in 1994 na een politieke bijeenkomst in Addis Abeba een dreigbrief is overhandigd, waarin stond dat eiser zijn politieke activiteiten moest beëindigen. In het dossier bevindt zich echter ook een brief van de gemachtigde, mr. J.A. Pieters, van 4 februari 1999 houdende correcties en aanvullingen op het nader gehoor van eiser. In deze brief staat onder meer:
"Cliënt is in het verleden meermalen meegenomen door leden van de Habir Gedir. Hij werd dan gewaarschuwd dat hij moest stoppen met zijn activiteiten. Soms gaven ze hem een schriftelijke waarschuwing. Vaak namen ze hem mee naar het kantoor van de jeugdorganisatie van de SNA, en daar werd hij dan een dag of een paar uren vastgehouden."
Desgevraagd heeft eiser ter zitting medegedeeld dat deze gebeurtenissen plaatsvonden in de periode van 1995 tot 1998. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de primaire besluiten, de bestreden besluiten, noch in het verweerschrift op voornoemde aanvulling is ingegaan. Het betreft voor het vluchtelingschap relevante feiten en omstandigheden en de rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder in zoverre geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en de bestreden besluiten op dat punt een draagkrachtige motivering ontberen. Reeds hierom verklaart de rechtbank de beroepen gegrond.
7. Voor zover in de nieuw te nemen besluiten door verweerder wordt geconcludeerd dat eisers vluchtelingen zijn, dient aan de orde te komen of eisers een vluchtalternatief hebben. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode 1995 tot en met april 1998 enkele malen heeft verbleven in Marka en Luuq en aldaar landbouwwerkzaamheden heeft verricht. Eisers zouden aldaar een vluchtalternatief hebben. Niet in geschil is dat eiser in voornoemde periode heeft verbleven in Marka en Luuq, welke beide gebieden zijn gelegen in het onveilige gebied ten zuiden van Mogadishu. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij aldaar heeft verbleven op momenten dat de feitelijke macht werd uitgeoefend door een groepering die borg stond voor een veilige situatie. De rechtbank is van oordeel dat een vluchtalternatief bestendig moet zijn. Op grond van de afhankelijkheid van de omstandigheden door wie de feitelijke macht wordt uitgeoefend, kunnen de gebieden Marka en Luuq niet als een bestendig vluchtalternatief gelden. Voorts heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers een vluchtalternatief hebben in Noordoost-Somalië. Eisers zijn Midgan en behoren tot de beroepskaste Gabooyade. Ten aanzien van deze minderheidsgroep dient, aldus de gemachtigde van eisers ter zitting, een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds diegenen die van oudsher in Noord-Somalië wonen en anderzijds diegenen die afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië. Blijkens Tussentijds Bericht Vreemdelingen-circulaire (TBV) 2001/35 is voor vaststelling van het bestaan van een vluchtalternatief van belang waar groepen hun traditionele woongebied hebben. Indien het traditionele woongebied niet is gelegen in het relatief veilig gebied of een overgangsgebied bestaat in beginsel geen vluchtalternatief in het relatief veilig gebied of overgangsgebied van Somalië. Niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of het traditioneel woongebied van eisers is gelegen in het veilige Noord-Somalië dan wel in het onveilige Zuid- of Centraal-Somalië.
8. TBV 2001/35 is gedateerd 30 november 2001. Tenzij toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 83 van de Vw 2000 dient onderhavige zaak ex tunc te worden getoetst. De rechtbank ziet, ondanks de verwijzing naar TBV 2001/35, geen reden om toepassing te geven aan artikel 83 van de Vw 2000. Het gestelde in het TBV heeft, voor zover hier van belang, betrekking op het vluchtalternatief. Dit vluchtalternatief komt eerst aan de orde indien geconcludeerd wordt dat eisers vluchtelingen zijn. Nu de rechtbank de beroepen gegrond verklaart dient verweerder zich eerst over die vraag uit te laten. Indien verweerder die vraag bevestigend beantwoordt, kan verweerder bezien of eisers een vluchtalternatief hebben en daarbij in het kader van de te nemen besluiten het geldende recht toepassen, met name het gestelde in TBV 2001/35.
9. De bestreden besluiten zullen gelet op het voorgaande wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Awb worden vernietigd.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- (2 punten (beroepschrift en zitting 21 juni 2002) x factor 1 x € 322,--) als kosten van verleende bijstand. De rechtbank kent geen punt toe voor de zitting van 7 mei 2002. Het onderzoek ter zitting op 7 mei 2002 is geschorst omdat op het moment van aanvang van de zitting de tolk niet aanwezig was, wegens verplichtingen elders. Hoewel de zitting op 7 mei 2002 later is aangevangen dan was gepland, is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak de beschikbaarheid van een tolk een omstandigheid is die voor rekening en risico van eisers dient te komen.
11. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 22,69 (zegge: tweeëntwintig euro negenenzestig ).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2002, door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.F.M. Saive, griffier.
Afschrift verzonden op: 13 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.