ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1368

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/3497 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Valk van FNV Ledenservice, en verweerder, het UWV. De zaak betreft de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiser, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% maar door verweerder was herzien naar 25 tot 35% per 12 mei 1998. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft eerder, op 12 februari 2001, de conclusies van de deskundige dr. E. Hoencamp overgenomen en het besluit van 29 april 1999 vernietigd, waardoor verweerder verplicht werd een nieuw besluit te nemen.

In het nieuwe besluit van 27 augustus 2001 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 65 tot 80%. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft de medische urenbeperking van de (bezwaar)verzekeringsarts niet betwist, maar heeft wel de geschiktheid van de aan eiser voorgehouden functies beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de functies hulparbeider papierwarenindustrie en huishoudelijk medewerkster-bejaardentehuis, hoewel aanverwant, niet in overeenstemming zijn met de eerder voorgehouden functies, omdat de werkzaamheden niet voor ten minste 65% overeenstemmen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 644,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid van functies zorgvuldig moet gebeuren, vooral gezien de medische beperkingen van eiser. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de wetgeving rondom arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van het UWV.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 01/3497 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 13 maart 1998 heeft verweerder (GUO Uitvoeringsinstelling) eisers uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 mei 1998 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Bij besluit van 29 april 1999 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. In het kader van dit beroep is eiser op verzoek van de rechtbank door de deskundige dr. E. Hoencamp, psychiater, onderzocht.
Bij uitspraak van 12 februari 2001, in de zaak 99/4790 WAO, heeft deze rechtbank het besluit van 29 april 1999 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 27 augustus 2001 heeft verweerder opnieuw beslist, en bepaald dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 12 mei 1998 op 65 tot 80% wordt vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 oktober 2001, ingekomen bij de rechtbank op 4 oktober 2001, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 28 augustus 2002.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Valk, werkzaam bij FNV Ledenservice te Rotterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Beers.
Motivering
In zijn rapport van 20 juli 2000 heeft de deskundige Hoencamp voornoemd geconcludeerd, dat de op 12 mei 1998 voorgehouden functies inhoudelijk voor eiser mogelijk zijn, maar dat bij het vaststellen van diens beperkingen te weinig rekening is gehouden met zijn verminderde draagkracht. Tevens acht de deskundige de aangenomen beperkingen in de tijd realistisch.
In haar uitspraak van 12 februari 2001 heeft de rechtbank de conclusies van de deskundige Hoencamp overgenomen en het besluit van 29 april 1999 wegens een onjuiste medische grondslag vernietigd.
In het kader van de nieuwe beslissing op bezwaar is de (bezwaar)verzekeringsarts in zijn rapport van 22 mei 2001 tot het oordeel gekomen dat eiser voor vier uur arbeid per dag in de ochtenduren (vijf dagen per week), overeenkomstig het belastbaarheidspatroon van 4 december 1998, belastbaar is te achten.
Op basis van dit aangepaste belastbaarheidspatroon heeft de (bezwaar)arbeidsdeskundige een onderzoek verricht. Blijkens diens rapport van 23 mei 2001 komen van de oorspronkelijk op 12 mei 1998 voorgehouden functies, de functies metaalperser (fb-code: 8364) en schoonmaker (fb-code: 5522) parttime voor.
Voorts blijkt uit dit rapport dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige aanvullend functies heeft geduid, te weten hulparbeider papierwarenindustrie (fb-code: 9109), huishoudelijk medewerkster-bejaardentehuis (fb-code: 5425), medewerker intern transport (fb-code: 9719) en schoonmaker gebouwen (fb-code: 5522), die parttime voorkomen.
Een vergelijking van de mediane loonwaarde van genoemde functies met het maatmanloon leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
Eiser heeft de door de (bezwaar)verzekeringsarts aangenomen medische urenbeperking niet bestreden. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien de medische urenbeperking voor onjuist te achten.
Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld het antwoord op de vraag of het uit een oogpunt van zorgvuldigheid in het onderhavige geval toelaatbaar is te achten dat bij de beoordeling van onderhavige schatting de aanvullende functies hulparbeider papierwarenindustrie (functiebestandscode (hierna: fb-code) 9109, huishoudelijk medewerkster bejaardentehuis (fb-code: 5425) en medewerker intern-transport (fb-code: 9719) alsnog in aanmerking worden genomen. Die vraag kan met betrekking tot de functies hulparbeider papierwarenindustrie (fb-code) 9109 en huishoudelijk medewerkster bejaardentehuis (fb-code: 5425) in bevestigende zin worden beantwoord. Deze functies hebben, gezien de aard en inhoud van de daaraan verbonden werkzaamheden, een zodanige mate van verwantschap met de aan eiser voorgehouden functies van inpakker banket (fb-code: 9717) respectievelijk schoonmaker (fb-code: 5522), dat het eiser ten tijde van de aanzegging van het herzieningsbesluit van 13 maart 1998 duidelijk had kunnen zijn dat hij ook voor deze aanvullende geduide functies geschikt was.
De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de uitspraak van 1 mei 1998 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gepubliceerd in RSV 1998/212.
Van de functie medewerker intern transport kan evenwel niet worden gezegd dat deze, gezien de aard en inhoud van de daaraan verbonden werkzaamheden, een zodanige verwantschap met de op 12 mei 1998 voorgehouden functies heeft.
Daarbij komt dat de functie van medewerker intern transport op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 mei 1998 slechts met een urenomvang van 17 uur per week voorkomt en door verweerder niet is aangetoond dat deze functie op de datum in geding gedurende vier uur per dag in de ochtenduren, vijf dagen per week (20 uur per week), aanwijsbaar was. Eenzelfde conclusie dient te worden getrokken ten aanzien van de functie schoonmaker gebouwen (excl. ziekenhuis), fb-code: 5522, waaronder de functies schoonmaker kantoren en kantorenschoonmaker met de functienummers 9621-0004-001 respectievelijk 9821-038-002 zijn ondergebracht, die met een urenomvang van onderscheidenlijk 9 uur per week en 10 uur per week voorkomen. Daarbij komt dat beide functies, zoals voorts uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 mei 1998 blijkt, niet in de ochtenduren worden verricht.
Gelet op de vaste jurisprudentie van de CRvB (bijvoorbeeld zijn uitspraken van 8 april 1997 en 7 oktober 1997, gepubliceerd in RSV 1997/222 respectievelijk USZ 1997/260), kunnen deze functies niet aan eiser worden geduid.
In deze uitspraken heeft de CRvB immers geoordeeld dat wanneer het gaat om de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde die om medische redenen nog slechts een beperkt aantal uren per dag en per week mag werken, vast moet komen te staan dat de voorgehouden functies aan de eis van die maximale omvang voldoen.
Met betrekking tot de overige functies metaalperser-bediende (PT) (fb-code: 8364), hulparbeider papierwarenindustrie (fb-code: 9109) en huishoudelijk medewerkster-bejaardentehuis (fb-code: 5425) overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de verwoordingen functiebelasting van de drie bovengenoemde functies, kennen deze enkele fysieke en psychische belastingaspecten waarop eisers belastbaarheid wordt overschreden.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat, aangezien thans een medische urenbeperking in acht is genomen en het hier om aanverwante functies gaat, deze functies in aard en belasting overeenkomen met de voorgehouden functies. De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet.
Allereerst dient te worden vastgesteld dat, afgezien van de functie metaalperser-bediende (fb-code: 8364, waaronder de functies assemblage-medewerker (PT) met de functienummers: 3489-0213-025 en 3489-0213-035 vallen), die in dezelfde functiebestandscode 8364 als de eerder voorgehouden functie metaalperser vervaardigen van lantaarns is ondergebracht, de functies hulparbeider papierwarenindustrie (fb-code: 9109) en huishoudelijk medewerkster-bejaardentehuis (fb-code: 5425) niet in dezelfde functiebestandscode als de functie inpakker banket (fb-code: 9717) respectievelijk schoonmaker (fb-code: 5522) zijn ondergebracht. Dit houdt in dat de aan de functies hulparbeider papierwarenindustrie en huishoudelijk medewerker-bejaardentehuis verbonden werkzaamheden niet voor ten minste 65% met de eerder voorgehouden functies overeenstemmen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraken van 2 mei 1997 en 1 mei 1998 van de CRvB, gepubliceerd in USZ 1997/176 respectievelijk RSV 1998/212.
Gelet hierop was verweerder naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet alleen gehouden om aannemelijk te maken dat de op 12 mei 1998 voorgehouden functies ook in de voor eiser vastgestelde maximale omvang van 20 uur per week op de arbeidsmarkt voorkwamen, maar diende verweerder tevens na te gaan of die functies, zo deze aan die eis voldoen, zich verdragen met de belastbaarheid van eiser. Daar waar in functies markeringen bij belastingaspecten voorkomen is overleg tussen de (bezwaar)arbeidsdeskundige en de (bezwaar)verzekeringsarts aangewezen ten einde te bezien of in die functies eisers belastbaarheid niet wordt overschreden. Gemotiveerd dient te worden dat bedoelde functies voor eiser passend zijn ondanks de daarin voorkomende overschrijdingen.
De rechtbank stelt vast dat de (bezwaar)verzekeringsarts in zijn rapport van 24 juli 2001 slechts een toelichting heeft gegeven op enkele overschrijdingen van de psychische belastbaarheid.
Verder is niet gebleken dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige over de overschrijdingen van de belastbaarheid op fysieke onderdelen.
Voor zover de (bezwaar)arbeidsdeskundige, zoals blijkt uit diens rapport van 23 mei 2001, voor een toelichting op bedoelde fysieke belastingaspecten naar het rapport van 4 juni 1996 van de arbeidsdeskundige heeft verwezen, overweegt de rechtbank dat de in dit rapport vermelde toelichting in ieder geval geen betrekking kan hebben op de functies hulparbeider papierwarenindustrie (fb-code: 9109) en huishoudelijk medewerkster-bejaardentehuis (fb-code: 5425), nu de werkzaamheden van deze functies, zoals hiervoor is overwogen, niet voor 65% overeenstemmen met de op 12 mei 1998 voorgehouden functies.
Voor zover verweerder zijn standpunt over de passendheid van bovengenoemde functies mede doet steunen op het oordeel van de deskundige Hoencamp, dat de voorgehouden functies voor eiser mogelijk zijn, mits deze parttime kunnen worden vervuld, overweegt de rechtbank dat, gezien de specifieke deskundigheid van de deskundige als psychiater, diens oordeel zich beperkt tot de psychische belastende factoren van die functies.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt vanwege strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Aangezien vorenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen, kan pas dan komen vast te staan of eiser schade heeft geleden. Het verzoek van eiser om veroordeling van verweerder tot betaling van schadevergoeding, moet daarom nu worden afgewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting)
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep gegrond.
Vernietigt het bestreden besluit.
Draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bepaalt dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten
€ 27,23, vergoedt.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- welke kosten het UWV aan eiser moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2002, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Lo-A-Njoe.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: