ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1348

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/14272 OVERIO VD
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voortgezet verblijf na verbreking huwelijk en zoekjaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 oktober 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een vergunning tot verblijf aan eiser, A, van Trinidaanse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning na de verbreking van zijn huwelijk met mevrouw B, van Britse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf, omdat hij aan het einde van het zoekjaar, dat eindigde op 25 juli 1998, niet beschikte over arbeid voor de duur van ten minste een jaar. Eiser stelde dat hij belemmerd was in het zoeken naar werk door het ontbreken van een correct verblijfsdocument, maar de rechtbank constateerde dat hij gedurende het zoekjaar wel een verblijfsdocument had dat arbeid toestond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk hinder ondervond bij het zoeken naar werk door het ontbreken van een geldig document. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet in materiële zin in zijn belangen was geschaad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/14272 OVERIO VD
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1950,
van Trinidaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9810.07.8120,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
voorheen de Staatssecretaris van Justitie
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. van Bruggen, ambtenaar ten departemente.
1Procesverloop
1.1 Op 29 september 1998 heeft eiser een aanvraag om verlenging van een aan hem verleende vergunning tot verblijf ingediend. Bij besluit van 13 september 1999 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 4 januari 2000 is daartegen bezwaar gemaakt.
1.2 Op 29 juni 2000 is eiser gehoord door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 12 maart 2001, verzonden op 14 maart 2001, ongegrond verklaard. Bij brief van 4 april 2001 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 30 augustus 2002 behandeld. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Eiser is niet verschenen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Het bestreden besluit is bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000. Derhalve toetst de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan de bepalingen van de Vw.
Met betrekking tot het procedurele recht overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het recht dat gold vóór invoering van deze wet uitsluitend tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe recht van toepassing is.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe voert verweerder, samengevat, het volgende aan. Eiser is op 28 juni 1980 getrouwd met mevrouw B, van Britse nationaliteit. Op 30 december 1995 zijn eiser en zijn echtgenote Nederland binnengekomen. Aan eiser is een vergunning tot verblijf verleend en hij is in het bezit gesteld van een zogenaamd D-document, geldig van 12 januari 1996 tot 12 januari 2001. In juli 1997 hebben zijn vrouw en hun drie kinderen Nederland plotseling verlaten en is een echtscheidingsprocedure gestart. Gelet hierop is het afhankelijke verblijfsrecht van eiser in januari 1998 van rechtswege vervallen. Ingevolge hoofdstuk B1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 1994 heeft eiser vanaf 25 juli 1997, het moment dat zijn echtgenote is vertrokken naar het Verenigd Koninkrijk, aanspraak op een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, met een geldigheidsduur van een jaar. Het zoekjaar is derhalve geëindigd op 25 juli 1998. Gelet op het feit dat eiser aan het einde van het zoekjaar, te weten juli 1998, niet beschikte over arbeid voor de duur van tenminste een jaar, waarmee ten minste het bestaansminimum in de zin van de Algemene bijstandswet werd verdiend, dient hem geen voortgezet verblijf te worden toegestaan.
Aan eiser is in het zoekjaar geen D-document betreffende het zoekjaar verstrekt. Volgens verweerder is het frequent verhuizen van eiser hiervan mede de oorzaak. Eiser heeft zijn eerder verstrekte D-document behouden, maar is dat in of rond november 1997 verloren. Dit document is weer gevonden en op 3 maart 1998 is dat D-document aan eiser uitgereikt. Hoewel dit, gelet op het zoekjaar, niet het juiste D-document betrof, heeft eiser tot het einde van het zoekjaar toch beschikt over een D-document, waarmee hij vrije toegang had tot de arbeidsmarkt. Door eiser is op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij door het op enig moment in het zoekjaar niet beschikken over een D-document in het zoeken jaar arbeid al dan niet in loondienst, is belemmerd.
In het verweerschrift stelt verweerder dat eiser eerst in beroep heeft gesteld dat vanwege het ontbreken van een correct verblijfsdocument het hem onmogelijk is geweest om werk te vinden. Eiser is naar de mening van verweerder niet in zijn belangen geschaad, nu hij in de periode juli 1997 tot juli 1998 in het bezit was van het D-document, dat hem was verstrekt op 12 januari 1996, geldig tot 12 januari 2001, en waaruit bleek dat arbeid was toegestaan. Bovendien heeft eiser tussen juni 1997 en maart 1998 regelmatig het Verenigd Koninkrijk bezocht in verband met de problemen rond de feitelijke verbreking van het huwelijk. Daardoor is eiser in die periode naar eigen zeggen niet in staat geweest om arbeid te verrichten.
3.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat hem ten onrechte een vergunning tot verblijf is geweigerd. Daartoe voert hij, samengevat, het volgende aan. In het zoekjaar was eiser niet in het bezit van een vergunning tot verblijf. Eiser is hierdoor op onevenredige wijze belemmerd in het zoeken naar werk. Immers voor het verkrijgen van werk dient een vreemdeling een vergunning tot verblijf te hebben, waarbij tevens van belang is of een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk is. Eiser is bij sollicitaties steeds tegen dit probleem opgelopen, waardoor het voor hem in het zoekjaar onmogelijk was werk te vinden. Eiser heeft geen correct D-document gekregen omdat de vreemdelingendienst het te druk had. Dat hij gedurende het zoekjaar vier keer is verhuisd, doet daaraan niet af. Eiser stelt dat hij zelf contact met de vreemdelingendienst heeft opgenomen, echter hem werd gemeld dat hij moest wachten tot hij aan de beurt was.
4 Overwegingen
4.1 Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen alsmede het verlengen van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening alsmede verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
4.2 Op grond van hoofdstuk B1/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 1994 kan een vreemdeling in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfstitel, indien het huwelijk voor de verbreking reeds drie jaar heeft bestaan, waarvan ten minste een jaar direct voorafgaande aan de verbreking van het huwelijk tijdens een op grond van artikel 9 of 10 Vw toegestaan verblijf in Nederland. De vreemdeling krijgt vanaf het moment van verbreking een jaar de tijd om te zoeken naar arbeid waarmee hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, het zogenaamde zoekjaar. Bij de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verleende vergunning tot verblijf dient te worden getoetst of de vreemdeling over werk voor nog tenminste een jaar beschikt. Hij kan hiertoe arbeid in loondienst, dan wel arbeid als zelfstandige verrichten, zolang daarmee tenminste het bestaansminimum in de zin van de Algemene Bijstandswet volgens de norm voor de betreffende categorie wordt verdiend. Indien de vreemdeling op de peildatum niet over werk voor ten minste een jaar beschikt, zal voortgezet verblijf worden geweigerd.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan eiser op grond van het beleid voortgezet verblijf dient te worden geweigerd.
Niet bestreden is dat eiser aan het einde van het jaar na de feitelijke verbreking van het huwelijk, te weten op 25 juli 1998, niet beschikte over arbeid over arbeid voor de duur van tenminste een jaar, waarmee ten minste het bestaansminimum in de zin van de Algemene bijstandswet werd verdiend.
Dat eiser in zijn brief van 14 september 1999 heeft verklaard niet te hebben gewerkt in de periode juni 1997 en maart 1998 vanwege de huwelijksproblemen en de daarmee verbonden problemen met de kinderen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening. Overigens heeft eiser tijdens de hoorzitting op 29 juni 2000 door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken verklaard dat hij rond december 1997 met een eigen zaak is begonnen. Daarnaast komt uit de stukken naar voren dat eiser zijn uitzendwerk eind mei 1998 heeft moeten staken wegens rugklachten. Niet aannemelijk is geworden, hetgeen evenmin in beroep is aangevoerd dat eiser als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid zodanig is belemmerd in het zoeken naar werk dat verweerder als gevolg hiervan in redelijkheid niet heeft kunnen volstaan met de conclusie dat eiser op de peildatum niet beschikte over werk voor ten minste een jaar zonder daarbij de periode van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing te laten.
Vaststaat dat eiser in het zoekjaar niet heeft beschikt over een correct verblijfsdocument. De rechtbank acht in beginsel aannemelijk dat het ontbreken van een verblijfsdocument potentiële werkgevers ervan weerhoudt om eiser in dienst te nemen. Echter in casu heeft eiser gedurende het zoekjaar wel de beschikking gehad over een verblijfsdocument op grond waarvan arbeid was toegestaan en een tewerkstellingsvergunning niet vereist was, zij het dat dit document formeel niet meer geldig was. Nu uit het verblijfsdocument zelf niet valt af te lezen dat het niet meer geldig is, rijst de vraag in hoeverre het ontbreken van een geldig document daadwerkelijk problemen voor eiser heeft opgeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank mag daarom van eiser worden verwacht dat deze aannemelijk maakt dat hij inderdaad in het zoeken naar werk is belemmerd.
Nu eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij bij het verkrijgen van werk problemen heeft gekend vanwege het ontbreken van een, correct, verblijfsdocument, is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat eiser in materiële zin in zijn belangen is geschaad. Het beroep van eiser op het ontbreken van een geldig verblijfsdocument faalt derhalve.
4.4 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
4.5 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.J. Lemain en in tegenwoordigheid van mr. P.C.R.G. van de Rijt als griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2002
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 11 oktober 2002