ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1333

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/18652 MVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een meerderjarige dochter in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 oktober 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen aan eiseres, een meerderjarige dochter van Turkse nationaliteit. Eiseres had samen met haar moeder een aanvraag ingediend voor gezinshereniging, maar de Minister stelde zich op het standpunt dat de achterlating van eiseres geen onevenredige hardheid betekende. Eiseres had weliswaar drie jaar met haar moeder samengewoond en stelde dat er een hechte band was, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende was om te concluderen dat het verbreken van die band een onevenredige hardheid zou betekenen. Eiseres had ook plannen om te studeren en had contact met broers en zusters in Turkije, wat de rechtbank deed concluderen dat zij zich daar, eventueel met financiële steun van haar ouders, zou kunnen handhaven.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de mvv. De rechtbank benadrukte dat de aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een verblijfsvergunning, en dat er geen sprake was van een wezenlijk Nederlands belang of klemmende redenen van humanitaire aard die de aanvraag zouden rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de griffier heeft de afschrift op 3 oktober 2002 verzonden.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/18652 MVV
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Turkse nationaliteit, wonende te Turkije, eiseres,
gemachtigde: mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht,
tegen:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Kuijpers, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. B, de vader van eiseres en verder te noemen referent, heeft op 25 januari 2001 bij de korpschef van de regiopolitie Utrecht verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres. De korpschef heeft op 15 mei 2001 een negatief advies afgegeven aan de Visadienst. De Visadienst heeft dit advies op 28 augustus 2001 overgenomen, waarmee ambtshalve een beslissing is genomen omtrent de afgifte van de gevraagde mvv. Tegen deze beslissing is namens eiseres bij bezwaarschrift van 12 september 2001 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 22 oktober 2001. Op 23 januari 2002 is referent gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 13 februari 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 28 februari 2002 is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 29 maart 2002. Op 5 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 26 juli 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2002. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar referent, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Cihangir als tolk in de Turkse taal.
II. FEITEN
In het dossier bevindt zich een arbeidsovereenkomst tussen referent en uitzendbureau Unique gedateerd op 14 november 2001, ingaande op 1 oktober 2001 en eindigend op 28 februari 2003.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Op het moment dat referent voldeed aan het inkomensvereiste, was eiseres reeds meerderjarig. Daarom heeft verweerder terecht getoetst aan het beleid inzake verruimde gezinshereniging. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden van dit beleid. Achterlating van eiseres is gelet op de individuele omstandigheden niet van onevenredige hardheid. Het bestreden besluit strijdt niet met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte niet getoetst aan het beleid inzake gezinshereniging. Nu referent is blijven werken bij uitzendbureau Unique en zijn arbeidsovereenkomst is verlengd tot 28 februari 2003, moet achteraf worden vastgesteld dat referent steeds duurzaam over voldoende middelen heeft beschikt. Nu referent duurzaam over voldoende middelen beschikt, voldoet hij met terugwerkende kracht aan het inkomensvereiste.
Voor zover verweerder heeft kunnen uitgaan van de meerderjarigheid van eiseres en terecht toetst aan het beleid inzake verruimde gezinshereniging, is sprake van onevenredige hardheid nu aan de moeder van eiseres wel een mvv is verleend. Dit leidt tot een gedwongen scheiding van moeder en dochter die altijd samen hebben gewoond en gezamenlijk een aanvraag hebben ingediend. Eiseres kan zich niet bij haar in Turkije wonende broers en zusters voegen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Blijkens artikel 13 van de Vw 2000 geldt daarbij als uitgangspunt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts wordt ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid aanhef en onder c, van de Vw 2000, de artikelen 3.13 en 3.22 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, nader uitgewerkt in hoofdstuk B1/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen indien, voor zover hier van belang, de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Ingevolge artikel 3.14 aanhef en onder c van het Vb 2000 wordt, voor zover hier van belang, de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb 2000 verleend aan het minderjarige kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon valt.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 25 mei 2001 meerderjarig is geworden en dat referent met ingang van 1 oktober 2001 duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan. Het betoog van eiseres dat achteraf kan worden gezegd dat referent steeds duurzaam heeft beschikt over voldoende middelen van bestaan en daarmee al ten tijde van de aanvraag heeft voldaan aan het middelenvereiste, kan de rechtbank niet volgen. Eiseres heeft vóór het bestreden besluit op geen enkel moment voldaan aan alle voorwaarden van de regels omtrent toelating als minderjarig kind. Daarom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen uitgaan van de meerderjarigheid van eiseres en terecht getoetst aan de regels voor verruimde gezinshereniging.
8. Ingevolge artikel 3.24 van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien en voor zover hier van belang de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van de Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van onevenredige hardheid geen sprake is. Daartoe wordt als volgt overwogen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij sinds drie jaar uitsluitend met haar moeder samenwoont en een hechte band heeft met haar moeder. Dit is evenwel onvoldoende om te concluderen tot een zodanige verknochtheid tussen moeder en dochter dat het verbreken van die band een onevenredige hardheid zou betekenen. Omtrent die verknochtheid heeft eiseres niets naders gesteld. Wel heeft zij gesteld voornemens te zijn een studie te volgen, waarbij niet kan worden uitgesloten dat eiseres, net als haar oudere zuster Melike, de samenwoning met haar moeder vrijwillig zal verbreken om zich elders te vestigen. Eiseres heeft voorts broers en zusters in Turkije waarmee zij contact heeft en zij heeft plannen om verder te studeren. Verweerder heeft zich mitsdien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres zich, eventueel met financiële steun van haar ouders in Nederland, in Turkije staande zal kunnen houden.
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen aanspraak op toelating kan ontlenen aan het door verweerder gevoerde beleid inzake verruimde gezinshereniging.
11. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
12. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
13. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G de Vries, voorzitter, en mr. M.A. Vermeulen en mr. C. Uriot, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2002, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. Hansen-Löve, griffier.
Afschrift verzonden op: 3 oktober 2002