ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1330

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/71692 OVERIO V35 A5
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.C. Kolkert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake verblijfsvergunning voor Sudanees asielzoeker

In deze zaak gaat het om een Sudanees die in 1998 een asielaanvraag indiende. Na een lange procedure, waarin hij bezwaar maakte tegen het uitblijven van een beslissing, oordeelde de rechtbank op 28 februari 2000 dat het niet tijdig beslissen door de overheid gegrond was. Op 13 juli 2001 ontving de eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die later werd omgezet in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. De centrale vraag in deze procedure was of de eiser nog procesbelang had bij het beroep, nu hem een verblijfsvergunning was verleend. De rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat zolang een vreemdeling een geldige verblijfsvergunning heeft, er geen belang meer is bij het instellen van beroep tegen het besluit dat aan die vergunning ten grondslag ligt. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat er nog een rechtens te honoreren belang bestond bij doorprocederen. Daarom werd het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de handelwijze van de verweerder niet ideaal was, dit niet leidde tot ontvankelijkheid van het beroep. De uitspraak werd gedaan door rechter A.M.C. Kolkert, met mr. B.J. Groothedde als griffier, en vond plaats op 13 juni 2002.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE 'S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer : AWB 00/71692 OVERIO V35 A5
Datum uitspraak: 13 juni 2002
Uitspraak op het beroep in het geschil tussen:
A, geboren op [...] 1982 en van Soedanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde mr. G.A.P. Avontuur, advocaat te Breda,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 5 oktober 1998 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling.
Bij brief van 6 augustus 1999 heeft eiser bezwaar gemaakt bij verweerder tegen het uitblijven van een beslissing op deze aanvraag.
Tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar van 6 augustus 1999 heeft eiser bij schrijven van 29 oktober 1999, ontvangen ter griffie op 1 november 1999, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 28 februari 2000 (AWB 99/9267 VRWET) is dit beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 6 augustus 1999 gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 6 augustus 1999 vernietigd.
Tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar van 6 augustus 1999 heeft eiser bij schrijven van 24 oktober 2000, ontvangen ter griffie op 27 oktober 2000, wederom beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 13 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking: "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling", met ingang van 5 oktober 1998 en geldig tot 5 oktober 1999, onder gelijktijdige verlenging tot 5 oktober 2000, onder gelijktijdige verlenging tot 1 juni 2001. Ook heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking: "voortgezet verblijf", met ingang van 2 juni 2001, geldig tot 2 juni 2003. Dit besluit is op 13 juni 2001 aan de gemachtigde van eiser toegezonden.
Bij schrijven van 29 augustus 2001 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 2 mei 2002, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. A. Bosch, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of het besluit van 13 juli 2001 in rechte stand kan houden.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Bij besluit van 13 juli 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 6 augustus 1999, gericht tegen de fictieve weigering te beslissen op de aanvraag om toelating als vluchteling, ongegrond verklaard. Verweerder heeft eiser wel bij dit besluit in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking: "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling", met ingang van 5 oktober 1998 en geldig tot 5 oktober 1999, onder gelijktijdige verlenging tot 5 oktober 2000, onder gelijktijdige verlenging tot 1 juni 2001. Tevens heeft verweerder bij dit besluit eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier, onder de beperking: "voortgezet verblijf", met ingang van 2 juni 2001, geldig tot 2 juni 2003.
Eiser heeft beroep ingesteld op de grond dat hij van mening is dat verweerder hem in aanmerking had moeten brengen voor toelating als vluchteling. Voorts heeft verweerder allerlei termijnen overschreden, hetgeen invloed heeft gehad op de rechtspositie van eiser.
Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat nu eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning er geen rechtens te honoreren belang meer is om door te procederen voor een andere verblijfstitel. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd waarin zijn belang bij doorprocederen is gelegen. Dat de verblijfsvergunning waarover eiser thans beschikt een regulier karakter heeft, betekent niet dat daaruit reeds voortvloeit dat er belang bij doorprocederen bestaat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een belanghebbende kan bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
In het bestreden besluit ligt het oordeel besloten dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van het eerste lid van artikel 29 van de Vw 2000. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 maart 2002 (ABRS 200105914/1) bestaat hangende de geldigheidsduur van een aan de vreemdeling verleende vergunning tot verblijf geen belang bij het instellen van beroep tegen het daaraan ten grondslag liggend besluit. In het onderhavige geval beschikt eiser thans over een verblijfsvergunning. Dat de verblijfsvergunning waarover eiser thans beschikt een regulier karakter heeft, impliceert naar het oordeel van de rechtbank niet dat er op die grond belang bij doorprocederen bestaat.
Toegegeven kan worden aan de gemachtigde van eiser dat de handelwijze van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, maar zulks kan niet leiden tot het oordeel dat eiser op die grond in zijn beroep kan worden ontvangen.
Het beroep van eiser zal derhalve niet-ontvankelijk verklaard worden.
Hetgeen overigens door eiser is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. A.M.C. Kolkert als rechter in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: 17 juni 2002