Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/31029 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M.C.M.E. Schijvenaars, advocaat te Vlissingen,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M. Voorn, ambtenaar ten departemente.
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1967 en dat hij de Iraanse nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 4 mei 1999 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 7 mei 1999 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Op deze aanvraag is bij besluit van 27 oktober 2000, op dezelfde datum verzonden aan de gemachtigde van eiser, afwijzend beslist. Het besluit is tevens op 25 januari 2001 aangetekend aan eiser verzonden. Op 9 maart 2001 is namens eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 12 april 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 16 april 2002 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B. Taebi als tolk.
1. De rechtbank zal in dit geding allereerst de ontvankelijkheid van het door eiser op 9 maart 2001 ingediende bezwaarschrift beoordelen. Daarbij is van cruciaal belang wanneer het primaire besluit geacht moet zijn bekend te zijn gemaakt: door de onmiddellijke toezending van een afschrift aan eisers gemachtigde, of door de veel latere uitreiking van een afschrift aan eiser zelf.
2. De gemachtigde van eiser heeft dienaangaande ter zitting aangevoerd dat hij weliswaar inderdaad een afschrift van de beslissing heeft ontvangen, maar dat hij op dat moment geen contact meer met eiser had zodat hij de zaak als afgedaan beschouwde. Hij heeft dus niet tijdig bezwaar gemaakt. De termijnoverschrijding is naar zijn mening desondanks verschoonbaar. Daartoe heeft de gemachtigde het volgende aangevoerd.
Volgens informatie afkomstig van een medewerker van de Stichting Vluchtelingenwerk is eiser twee keer door de vreemdelingendienst opgeroepen om het besluit van 27 oktober 2000 in het Asielzoekerscentrum (AZC) waar hij op dat moment geacht werd te verblijven in ontvangst te komen nemen. Aangezien eiser geen gehoor heeft gegeven aan deze oproepen, is het besluit per aangetekende post naar het laatst bekende adres van eiser gestuurd, zijnde datzelfde AZC. Eiser verbleef echter niet meer op dit adres, daar hij naar aanleiding van een incident dat zich in het AZC had voorgedaan, naar een centrum voor asielzoekers met onaangepast gedrag (AMOG) was overgeplaatst.
De gemachtigde stelt zich op het standpunt, dat verweerder bekend moet zijn geweest dan wel had moeten zijn met de adreswijziging van eiser aangezien eiser indertijd vrijgesteld was van de meldplicht die hem ingevolge de Vreemdelingenwet was opgelegd. Verweerder mocht er dan ook niet van uitgaan dat het besluit verzonden werd naar het adres waar eiser woonachtig was, zodat het besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De gemachtigde verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 20 oktober 2000 (JV 2001/29). De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat zowel de psychische gesteldheid van eiser als de veelvuldige termijnoverschrijdingen van de kant van verweerder ertoe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend zodat het bezwaar op basis van artikel 8:72, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken. In afwijking van dit voorschrift is in artikel 30, derde lid, Vw 1965 (het huidige artikel 69, eerste lid, Vw 2000) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit in de zin van die wet bepaald op vier weken.
5. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het besluit wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht. Voor besluiten in eerste aanleg is dit opgenomen in artikel 3:41, eerste lid, Awb. De Awb maakt wat de bekendmaking van besluiten betreft geen onderscheid tussen toezending en uitreiking.
Ingevolge het eerste lid van artikel 6:9 Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
6. In het onderhavige geschil wordt niet betwist dat verweerder een afschrift van de beschikking van 27 oktober 2000 op dezelfde datum naar de gemachtigde van eiser heeft gestuurd en dat dat afschrift door de gemachtigde is ontvangen. Voor de beantwoording van de vraag of de bezwaartermijn hiermee is aangevangen overweegt de rechtbank, met in achtneming van uitspraak van de Rechtseenheidkamer (REK) van 24 oktober 1996 (AWB 96/6780, onder meer gepubliceerd in Jub 1996, nr. 18-2), als volgt.
7. De Awb bepaalt in artikel 2:1, eerste lid, dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. In het bestuursrecht is algemeen aanvaard dat toezending van een beslissing op bezwaar aan de gemachtigde van een belanghebbende geldt als bekendmaking in de zin van de artikel 7:12, tweede lid, Awb. De strekking van de genoemde bepaling is gelijk aan artikel 3:41, eerste lid, Awb. Dit leidt ertoe dat het vorenstaande onverkort van toepassing is op het onderhavige geschil.
De rechtbank wijst in dit verband nog op de Memorie van Toelichting bij artikel 2:1 (voorheen art 2.1.1) Awb, meer in het bijzonder op de volgende passage: "[...] de kern van vertegenwoordiging is dat handelingen van de vertegenwoordiger aan de vertegenwoordigde worden toegerekend."(MvT, TK, 1988-1989, 21221, nr. 3). Zoals in de REK-uitspraak van 24 oktober 1996 is overwogen, blijkt hieruit dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat, tenzij anders is bepaald, toezending of uitreiking aan een gemachtigde geldt als bekendmaking aan de belanghebbende.
8. Op grond van bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de bekendmaking van het besluit van 27 oktober 2000 heeft plaatsgevonden door toezending aan de machtigde op dezelfde dag. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 28 oktober 2000 en geëindigd op 24 november 2000.
9. Het bezwaarschrift van eiser van 9 maart 2001 is dezelfde dag per fax verzonden en ontvangen door verweerder. Verweerder heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd bij brief van 20 maart 2001. Het bezwaarschrift is derhalve ruimschoots na het verstrijken van de bezwaartermijn bij verweerder ingekomen.
10. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. In het onderhavige geschil is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die genoemde termijnoverschrijding rechtvaardigen. De stelling van de gemachtigde van eiser dat verweerder het besluit op 25 januari 2001 ten onrechte naar het laatst bekende adres van eiser heeft gestuurd kan niet baten nu -zoals uit het vorenoverwogene is gebleken- de bezwaartermijn reeds op 24 november 2000 was geëindigd. Het beroep van de gemachtigde op de eerder vermelde uitspraak van 20 oktober 2000, waarin een vreemdeling was aangeschreven op zijn laatstbekende adres hoewel verweerder wist dat hij daar niet meer woonde, kan dan ook niet bijdragen aan de verschoonbaarheid van de geconstateerde termijnoverschrijding.
Voorts acht de rechtbank de ter zitting door de gemachtigde van eiser voor de termijnoverschrijding genoemde grond, namelijk dat hij geen contact met zijn cliënt kon krijgen om te bespreken of er bezwaar gemaakt moest worden, niet overtuigend, nu dit de gemachtigde er in elk geval niet van had hoeven te weerhouden een pro forma bezwaarschrift in te dienen. Aan de stelling van de gemachtigde met betrekking tot de veelvuldige termijnoverschrijdingen van de kant van verweerder kan niet afdoen dat eiser in dergelijke gevallen de aangewezen rechtsmiddelen kan aanwenden.
12. Nu ook anderszins redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard. Het besluit van 12 april 2002 komt voor vernietiging in aanmerking en de rechtbank zal, zelf in de zaak voorziende op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb, het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren wegens termijnoverschrijding.
13.4. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Het bestreden besluit wordt weliswaar vernietigd, maar in verband met een aan eiser toe te rekenen termijnoverschrijding wordt het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. verklaart het bezwaar van 9 maart 2001 niet-ontvankelijk..
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. J. Eisses en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002, in tegenwoordigheid van drs. I.C. Kuijlaars, griffier.