ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1324

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/55320
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een minderjarige asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een minderjarige asielzoeker van Chinese afkomst. Eiser werd op 17 juli 2002 in bewaring gesteld, nadat hij eerder op 30 mei 2002 een asielaanvraag had ingediend. De eerste inbewaringstelling werd opgeheven wegens een vormfout, maar de asielaanvraag was nog niet beslist. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het beslissen op de asielaanvraag opnieuw was begonnen bij de tweede inbewaringstelling, wat door de verweerder werd betwist. De rechtbank concludeerde dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat er niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn op de asielaanvraag was beslist. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond was.

De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 760,- voor de dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 805,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de termijn voor het beslissen op asielaanvragen had ingesteld om de onzekerheid voor de asielzoeker te minimaliseren. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechten van asielzoekers in Nederland. Partijen hebben de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 02/55320
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van
Justitie te 's-Gravenhage, verweerder,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 18 juli 2002 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift ex artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in kennis gesteld dat verweerder eiser op 17 juli 2002 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 25 juli 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.H. Kras, ambtenaar ten departemente.
Voorts is ter zitting verschenen drs. D.G. Nootebos, tolk in de Chinese taal.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
II. OVERWEGINGEN
1. Partijen hebben gereageerd overeenkomstig het bepaalde in het besluit schorsing van het onderzoek ter zitting. Gelet op de daartoe door partijen verleende toestemming heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
2. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
3. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat eiser op 30 mei 2002, tijdens een eerdere inbewaringstelling welke aanving op 28 mei 2002, een asielaanvraag heeft gedaan; deze bewaring is opgeheven wegens een vormfout op 5 juli 2002; er is nog niet beslist op deze aanvraag.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de termijn genoemd in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, opnieuw is begonnen te lopen bij de inbewaringstelling, welke aanving op 17 juli 2002. Voorts is er toestemming verleend door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De gemachtigde van eiser heeft gesteld dat er niet opnieuw geteld mag worden met betrekking tot de in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, genoemde termijn bij een nieuwe inbewaringstelling; nu die termijn is verlopen en niet op de asielaanvraag beslist is, had eiser niet opnieuw in bewaring gesteld mogen worden en is de bewaring van meet af aan onrechtmatig.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat eiser onterecht in bewaring zit, nu niet uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de inbewaringstelling de vereiste toestemming is gegeven conform A5/5.3.3.5. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst, heeft verweerder schriftelijk laten weten dat de opgelegde maatregel van bewaring op 25 juli 2002 is opgeheven, na afweging van alle belangen. Gezien het voorgaande hoeft de rechtbank de opheffing niet meer te bevelen, welke opheffing zij zou hebben bevolen op grond van de navolgende overwegingen.
Niet in geschil is dat zich een situatie, als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, voordoet en dat nog (steeds) niet op de aanvraag van 30 mei 2002 is beslist.
Met de in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, bedoelde termijn wordt gewaarborgd dat binnen die termijn op de aanvraag wordt beslist, bij gebreke waarvan de bewaring dient te worden opgeheven. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat die termijn er toe dient de onzekerheid voor eiser over de uitkomst van de procedure zo kort mogelijk te laten zijn. Deze bedoeling van de wetgever verdraagt zich niet met de (aanvankelijke) stelling van verweerder ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank is de bewaring derhalve vanaf de aanvang onrechtmatig.
4. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen.
Gelet op het normbedrag van € 95,00 per dag detentie in een politiecel en met inachtneming van het feit dat de dag van de opheffing niet meetelt, nu hij 8 dagen in een politiecel in bewaring is geweest, komt eiser € 760,- toe.
5. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- (1 punt voor het beroepsschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor nadere schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog ander kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aam de griffier van de rechtbank te worden betaald.
6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe, groot € 760,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
3. veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op: - € 805,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, rechter, en door deze en mr. S.M.M. Hoogesteger, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 29 juli 2002
afschrift verzonden op: 29 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden. Ter zake van gevorderde schadevergoeding staat geen hoger beroep open van deze uitspraak.