ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1323

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/55314
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een minderjarige eiser van Chinese afkomst in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de bewaring van een minderjarige eiser van Chinese afkomst, die op 16 juli 2002 door de autoriteiten in bewaring is gesteld. Eiser werd aangetroffen in een trailer die gereed stond voor vertrek naar Harwich, Engeland. De gemachtigde van eiser betoogde ter zitting dat de bewaring onterecht was, omdat eiser bezig was Nederland te verlaten en verweerder niet had gehandeld conform het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk A5/1.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende gronden waren voor de bewaring, aangezien eiser geen identiteitspapieren had, zich niet had gemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet eerder rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank concludeerde dat de bewaring was opgelegd in het belang van de openbare orde, op basis van het vermoeden van onttrekking aan uitzetting.

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel de verplichting om de Chinese autoriteiten op de hoogte te stellen van de inbewaringstelling van de minderjarige eiser nog niet was nagekomen, dit niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank vond dat de belangen die met de bewaring gediend werden, niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, rechter, en mr. S.M.M. Hoogesteger, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2002.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 02/55314
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van
Justitie te 's-Gravenhage, verweerder,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 18 juli 2002 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift ex artikel 94, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in kennis gesteld dat verweerder eiser op 16 juli 2002 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 25 juli 2002 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.H. Kras, ambtenaar ten departemente.
Voorts is ter zitting verschenen drs. D.G. Nootebos, tolk in de Chinese taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat eiser niet in bewaring gesteld had mogen worden, nu het belang van de openbare orde dit niet vordert, aangezien eiser bezig was het land te verlaten.
Uit de stukken blijkt dat de maatregel van bewaring is opgelegd in het belang van de openbare orde, op grond van vermoeden van onttrekking aan uitzetting, aangezien eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zich niet heeft gemeld bij de korpschef, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven heeft. Eiser is aangetroffen verscholen tussen de lading in een trailer, welke gereed stond voor vertrek naar Harwich. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat bovenstaande voldoende gronden oplevert om betrokkene in bewaring te stellen.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gesteld dat verweerder niet gehandeld heeft conform het beleid van A5/1.2.1. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), door de Chinese autoriteiten niet op de hoogte te stellen van de inbewaringstelling van eiser, die stelt minderjarig te zijn.
In A5/1.2.1. Vc 2000 staat: "......
Wordt een vrijheidsontnemende maatregel aan een minderjarige opgelegd dan wordt daarvan, als daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk mededeling gedaan aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen, voorzover die zich in Nederland bevinden. Is dat niet mogelijk dan zal de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande ingelicht worden.
De in de vorige twee alinea's vermelde verplichting rust op de onder 1.2 genoemde bevoegde personen."
Nu eiser minderjarig is, zal verweerder zich aan zijn eigen beleid moeten houden en alsnog ambtshalve melding bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de autoriteiten van het land waarvan eiser stelt de nationaliteit te bezitten, moeten doen.
Nu dit laatste nog niet gebeurd is, komt de vraag aan de orde welke consequenties dit moet hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het enkele ontbreken van de melding als bedoeld in A5/1.2.1. Vc 2000 de bewaring nog niet onrechtmatig, nu de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
3. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht.
5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage:
1. Verklaart het beroep ongegrond.
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, rechter, en door deze en mr. S.M.M. Hoogesteger, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 1 augustus 2002
afschrift verzonden op: 2 augustus 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden. Ter zake van de beslissing inzake de gevorderde schadevergoeding staat geen hoger beroep open.