Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 26309 VRONTN D
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Libanese nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 18 juni 2002.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. S. Land, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. A. van de Burgt.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 19 januari 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 20 januari 2002 heeft de vreemdeling een asielaanvraag ingediend. Op diezelfde dag heeft verweerder besloten tot voortzetting van de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, onder verwijzing naar hoofdstuk C3/12.13.3.1, onder a.
1.3 Bij beschikking van 23 januari 2002 heeft verweerder de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. In de begeleidende brief staat vermeld dat de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel zal worden voortgezet, onder verwijzing naar hoofdstuk C3/12.13.5 Vc.
1.4 Ter zitting van 28 januari 2002 heeft deze rechtbank en nevenvestigingplaats het eerste beroep tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw behandeld. Het beroep is bij uitspraak van 4 februari 2002 met kenmerk AWB 02/5470 en 02/6806VRONTN J ongegrond verklaard.
1.5 Bij uitspraak van 8 februari 2002 met kenmerk AWB 02/6777 en 02/6778 BEPTDN H heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van de vreemdeling ongegrond verklaard.
1.6 Ten aanzien van het tweede beroep tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het vooronderzoek op 11 maart 2002 gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het beroep is bij uitspraak van 18 maart 2002 met kenmerk AWB 02/16278 VRONTN D ongegrond verklaard.
1.7 Bij uitspraak van 2 april 2002 met kenmerk 200200859/1 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het door de vreemdeling ingestelde hoger beroep gegrond tegen eerdergenoemde uitspraak van 8 februari 2002 gegrond verklaard vanwege overschrijding van de 48-uurstermijn.
1.8 Bij beroepschrift van 8 april 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.9 Op 16 april 2002 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Op 19 april 2002 heeft verweerder de vreemdeling ex artikel 55 Vw de aanwijzing gegeven zich op die dag te melden bij het onderzoeks- en opvangcentrum (OC) te Leiden.
1.10 Ter zitting van 22 april 2002 is het onderhavige beroep behandeld. Nadat het onderzoek was gesloten heeft de rechtbank bij brief van 25 april 2002 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. De behandeling ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 18 juni 2002, gelijktijdig met 3 gelijksoortige zaken.
Afbakening geschil en standpunten van partijen
2.1 Aangezien de vrijheidsontnemende maatregel inmiddels is opgeheven, dient in dit geding uitsluitend nog te worden beantwoord de vraag of het verzoek om schadevergoeding voor inwilliging vatbaar is, op de door de vreemdeling aangevoerde grond dat volgens vast beleid de vrijheidsontnemende maatregel had moeten worden opgeheven, toen bleek dat de asielaanvraag ten onrechte in de aanmeldcentrumprocedure was afgedaan en het besluit op de asielaanvraag wegens termijnoverschrijding was herroepen. De vreemdeling voert aan dat de maatregel onrechtmatig is toegepast vanaf het moment dat het achteraf herroepen besluit is genomen.
2.2 Verweerder heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat hij van mening is dat de enkele herroeping van het in de aanmeldcentrumprocedure gegeven besluit op de asielaanvraag wegens de overschrijding van de 48-procesuren als zodanig, niet meebrengt dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is geworden. Verweerder heeft dit standpunt als volgt toegelicht. De maatregelen van artikel 6 Vw zijn gericht op het voorkomen van het wederrechtelijk verkrijgen van toegang aan de buitengrens tot het Nederlandse grondgebied en het Schengengebied. Deze maatregelen kunnen worden toegepast ten aanzien van alle vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd en die Nederland niet onmiddellijk kunnen verlaten. Voor aan de grens geweigerde vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, zijn in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nog nadere bepalingen opgenomen (A5/2.2 en C3/11.3 en C3/12.13 Vc). Het uitgangspunt is dat de asielaanvraag in het aanmeldcentrum binnen 48 procesuren afgedaan wordt. Ook kan het voorkomen dat een aanvraag om asiel door de medewerkers van het aanmeldcentrum, buiten de 48-uurs procedure, afgehandeld wordt, bijvoorbeeld als meer tijd nodig is om onderzoek te doen of als sprake is van een zogenoemde Dublinclaim. Het gegeven dat de asielaanvraag binnen de 48-uurs aanmeldcentrumprocedure afgedaan wordt dan wel buiten deze procedure is niet van invloed op de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel, zolang aan de criteria voor opleggen van de maatregel wordt voldaan. Ook kan een aanvraag om asiel in een OC behandeld worden, bijvoorbeeld als sprake is van een kansrijke asielaanvraag. Bij de beslissing op de asielaanvraag wordt bezien of de vrijheidsontnemende maatregel moet worden voortgezet. De beslissing wordt bepaald door een complex van gegevens en factoren.
De vreemdeling in onderhavige zaak is terecht de toegang geweigerd. Hij is ongedocumenteerd en heeft een kansarm asielverzoek ingediend. Aan alle (wettelijke) criteria voor het toepassen van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw is en werd tot aan de opheffing van de maatregel voldaan. Tevens is een voldoende belangenafweging op grond van het beleid gemaakt.
Doorverwijzing naar het OC vindt niet plaats louter op grond van overschrijding van de proceduretijd in het aanmeldcentrum. In het onderhavige geval is de asielbeschikking om procedurele redenen vanwege overschrijding van de 48-uurs termijn herroepen. Daarmee is de toegangsweigering niet opgeheven. De maatregel wordt om die reden niet onrechtmatig. De criteria van C3/12.13.3.1 Vc zijn uitputtend noch limitatief. Er zijn ook andere situaties denkbaar. Verweerder beroept zich in dit verband op de uitspraak van de Raad van State van 25 maart 2002, nr. 200200818 (hierna ook te noemen: zaak Haider). In dit geval heeft verweerder echter gemeend de eer aan zich zelf te moeten houden na de uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 21 maart 2002 (AWB 02/16357) en de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Verweerder kan zich in die uitspraak niet vinden. Verweerder wijst er met name op dat in A5/2.2.3.1 Vc weliswaar is opgenomen dat indien aan één of meer criteria is voldaan, oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel mogelijk is en dat ter voorkoming van misverstanden zoveel mogelijk dient te worden vastgehouden aan het gekozen criterium, dit is echter slechts van praktische en niet van juridische betekenis. Opheffen en doorplaatsen naar een OC is slechts van toepassing in zaken, waarin sprake is van een kansrijke asielaanvraag, dan wel van een bijzondere situatie (vrouw met ziek kind, etc.). Het feit dat soms om capacitaire redenen in incidentele gevallen alsnog besloten is en wordt tot doorzending doet daar niet aan af.
Het bijzondere beleid voor Aanmeldcentrum Schiphol geeft op zichzelf al aan dat het algemene beleid voor aanmeldcentra niet in het geheel toepasbaar is, alleen al vanwege het grensbewakingsbelang.
Wettelijk en beleidsmatig kader
2.3 Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een ruimte of plaats, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Uitoefening van deze discretionaire bevoegdheid is niet aan andere wettelijke beperkingen gebonden.
2.4 Een aanvraag kan, zo volgt uit artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in het kader van de aanmeldcentrumprocedure worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 procesuren kan geschieden.
2.5 In de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt in C3/12 verweerders beleid ten aanzien van de afdoening van asielzaken in het aanmeldcentrum beschreven. In C3/12.10 is bepaald, dat als gebleken is dat de asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de aanmeldcentrumprocedure, de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie. In C3/12.11 is aangegeven dat de asielzoeker wordt doorverwezen naar een opvanglocatie, als na afronding van de zogenaamde voornemenprocedure alsnog blijkt dat de aanvraag zich niet leent voor afdoening in het aanmeldcentrum.
2.6 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) heeft verweerder aangegeven op welke wijze hij van de bevoegdheid gegeven in artikel 6 Vw gebruik maakt. Van belang zijn met name de onderdelen A5/2 en C3/12.13.
A5/2.2.3.1 luidt voor zover van belang:
De vreemdeling, die is binnengekomen via een zee- of luchthaven en aan wie de toegang geweigerd is, en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, kan de maatregel van artikel 6, eerste en/of tweede lid, Vreemdelingenwet opgelegd worden. De volgende niet-cumulatieve criteria zijn hierbij richtinggevend (..):
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel kan binnen de procedure in het Aanmeldcentrum Schiphol worden afgedaan;
(...)
d. ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten is nader onderzoek of analyse noodzakelijk;
(...)
f. ten aanzien van de asielzoeker is een claim gelegd bij de aanvoerende maatschappij.
Als aan één of meer van deze criteria voldaan wordt, vindt oplegging van de maatregel (..) plaats. Er wordt geprobeerd om zoveel mogelijk vast te houden aan het bij aanvang van de procedure gekozen criterium. Wisseling van criterium gedurende de procedure is weliswaar mogelijk, maar wordt ter voorkoming van misverstanden bij voorkeur vermeden.
(...)
In het Aanmeldcentrum vindt het eerste gehoor plaats, waarna er een aantal mogelijkheden bestaat. Als de aanvraag zich niet leent voor afdoening in het Aanmeldcentrum en doorzending naar een Opvangcentrum (OC) plaatsvindt, wordt de asielzoeker de feitelijke toegang verschaft. De weigering van de toegang blijft evenwel in stand. De asielzoeker wordt in dit geval de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd.
De asielzoeker kan ook na het eerste gehoor (of later) in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt worden geplaatst, omdat (...) ten aanzien van hem, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek nodig is om te bepalen of zijn aanvraag afgewezen dient te worden.
(...)
Uit het voorgaande volgt dat in asielzaken drie momenten zijn aan te wijzen, waarop de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel (...) beoordeeld wordt. Allereerst gebeurt dit op het moment waarop de vreemdeling bij de grensdoorlaatpost komt (1) en te kennen geeft dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wil indienen. Vervolgens wordt na het eerste gehoor of het nader gehoor een beslissing genomen omtrent plaatsing in een OC of AC (2). Tenslotte wordt bij de beslissing op de asielaanvraag bezien of de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet moet worden (3). (...)
C3/12.13 luidt voor zover van belang:
13.1 (...)
De aanmeldcentrumprocedure vormt echter de hoofdprocedure, waarvan slechts bij uitzondering kan worden afgeweken.
(...)
13.3.1 Criteria voor plaatsing in het Grenshospitium
Na de aanmelding in het aanmeldcentrum Schiphol en indiening van de asielaanvraag, beziet de Immigratie- en Naturalisatiedienst op basis van de hieronder niet-cumulatieve criteria of een maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vreemdelingenwet, toegepast dan wel voortgezet dient te worden:
a. de asielaanvraag kan binnen de aanmeldcentrumprocedure worden afgewezen;
(...)
d. ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten is nader onderzoek of analyse noodzakelijk, teneinde te bepalen of de asielaanvraag dient te worden afgewezen;
(...)
g. ten aanzien van de asielzoeker is een claim gelegd bij de aanvoerende maatschappij;
13.3.2 Procedure
Indien sprake is van één of meer van de criteria in 13.3.1, zal de plaatsingsbeslissing inhouden dat de asielzoeker in het aanmeldcentrum blijft voor de behandeling van zijn aanvraag, dan wel in het Grenshospitium wordt geplaatst voor de behandeling van zijn aanvraag (...), dan wel in afwachting van de resultaten van een onderzoek of analyse.
Deze maatregel duurt eveneens voort indien de asielzoeker de verdere behandeling van zijn aanvraag in het Grenshospitium dient af te wachten. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een nieuwe plaatsingsbeschikking (...). De verdere afhandeling van de aanvraag vindt niet plaats binnen de aanmeldcentrumprocedure. De aldaar geldende termijnen zijn derhalve niet van toepassing. De verdere afhandeling van de aanvraag, inclusief eventueel nader onderzoek, dient echter wel voortvarend te geschieden.
Plaatsing in het Grenshospitium kan plaatsvinden na het eerste gehoor, of ieder moment daarna tijdens de aanmeldcentrumprocedure.
Als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vreemdelingenwet zal plaatsvinden indien geen zicht is op uitzetting of indien een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen. Hiervan kan worden afgeweken indien daartoe op grond van de inhoud van de zaak aanleiding bestaat.
(...)
13.4 Verwijzing naar de opvanglocatie
Indien de asielzoeker niet aan de in 13.3.1 genoemde criteria voldoet, kan doorplaatsing op grond van artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet naar een opvanglocatie plaatsvinden. (...)
13.5 Na de afwijzende beslissing
Een vreemdeling wiens aanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure dan wel het Grenshospitium is behandeld, zal na een afwijzende beslissing op de asielaanvraag (voortgezet) in het Grenshospitium dienen te verblijven. (...)
2.7 Bij brief van 21 januari 2002 heeft de rechtbank verweerder in het kader van een andere beroepszaak (met kenmerk AWB 02/3240 VRONTN J) vragen gesteld over toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van asielzoekers. De toen gestelde, thans nog relevante vragen luiden:
4. In A5/2.2.3.1 Vc, p. 8, tweede alinea, wordt voorgeschreven dat wordt geprobeerd zo veel mogelijk vast te houden aan het bij aanvang van de procedure gekozen criterium voor toepassing van artikel 6 Vw en dat wisseling van criterium gedurende de procedure mogelijk is, maar ter voorkoming van misverstanden bij voorkeur wordt vermeden. Kan uit deze passage - alsmede uw beleid ten aanzien van afdoening van asielaanvragen in aanmeldcentra - worden afgeleid:
a. Dat het systeem van afdoening van asielaanvragen in het Aanmeldcentrum Schiphol onder voortzetting van de maatregel ex artikel 6 Vw er van uit gaat, dat na aanmelding van de asielzoeker in dat centrum en na de procesbeslissing tot afdoening van de aanvraag in het kader van de 48-uurs-procedure, in beginsel ofwel gekomen wordt tot afwijzing van de aanvraag binnen dat model danwel tot de beslissing tot doorplaatsing van de asielzoeker naar een Opvangcentrum (als bedoeld in C3/13.4 Vc), opdat zijn asielaanvraag daar volgens de normale procedure zonder vrijheidsontneming wordt afgewikkeld?
b. Dat een (uitzonderlijke) wijziging van het criterium voor toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld onder a in C3/13.3.1 Vc naar een ander criterium uit de lijst criteria van C3/13.3.1 Vc uitsluitend, althans normaliter niet anders dan, binnen 48 procesuren kan plaatsvinden?
c. Of het redelijk is dat een aanvankelijk voorgenomen afdoening van een asielaanvraag in de aanmeldcentrumprocedure, waarbij niet de termijnen van 3.111 en 3.115 Vreemdelingenbesluit 2000 in acht zijn genomen, - na circa 48 procesuren - alsnog wordt omgezet in een afdoening van de asielaanvraag waarbij de vreemdeling in een grenslogies de vrijheid ontnomen blijft en niet wordt doorgeplaatst naar een Opvangcentrum? Welke omstandigheden maken een zodanige criteriumwijziging in concrete gevallen meer of minder aanvaardbaar?
Verweerder heeft op deze vragen bij brief van 28 januari 2002 geantwoord:
Vraag 4a:
De door uw rechtbank onder 4a weergegeven deductie is in beginsel juist. Hierbij is het volgende van belang. Wanneer besloten wordt tot afdoening van de aanvraag binnen de 48-uursprocedure in het Aanmeldcentrum Schiphol, zal de vrijheidsontnemende maatregel van artikel lid 1 en lid 2 Vw onder toepassing van één van de beleidscriteria van hoofdstuk C3/13.3.1 Vc worden voortgezet. Deze beleidscriteria zijn een algemeen uitvloeisel van de belangenafweging die verweerder in het geval van toepassing van artikel 6 lid 1 en lid 2 Vw dient te maken (vgl. artikel 94 lid 4 Vw), waarbij in de als beleidscriteria in de Vreemdelingencirculaire opgenomen gevallen deze belangenafweging - gezien verweerders grensbewakingsbelang - in de regel in het voordeel van verweerder uitvalt. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze beleidscriteria niet limitatief zijn. Er kunnen zich immers andere dan de in veel gevallen geldende en in dezelfde belangenafweging eindigende situaties voordoen, die elk op zich een specifieke op de situatie afgestemde en niet te veralgemeniseren belangenafweging vereisen.
De deductie is als gezegd in beginsel juist. Echter, indien één van de gevallen als omschreven in hoofdstuk C3/13.3.1 onder b en d Vc zich voordoen, zal de aanvraag doorgaans niet binnen 48 procesuren - en daarmede in het aanmeldcentrum - kunnen worden afgedaan. De aanvraag zal dan worden afgedaan volgens de normale procedure, niet zijnde de 48-uursprocedure. Dit betekent echter niet dat verweerder hiermede de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 lid 1 en lid 2 beëindigd. Verweerder heeft gemeend dat de gevallen neergelegd in hoofdstuk C3/13.3.1 onder b en d Vc maken dat de vereiste belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt en deswege voortgezette toepassing van de vrijheidsontneming wettelijk en legitiem is.
Opgemerkt moet nog worden dat indien op enig moment tijdens de 48-uursprocedure wordt besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet in het Aanmeldcentrum af te doen, terwijl zich geen van de gevallen van hoofdstuk C3/13.3.1 Vc voordoet, de vereiste belangenafweging ten aanzien van de aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 lid 1 en lid 2 Vw doorgaans ten gunste van de vreemdeling uitvalt. Verweerder zal bij doorzending naar een Opvangcentrum, waarbij geen van de in hoofdstuk C3/13.3.1 Vc genoemde gevallen zich voordoet, dan ook doorgaans tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel besluiten. Voor de volledigheid zij vermeld dat dit niet betekent dat ook de weigering van de verdere toegang van artikel 3 Vw een einde krijgt. De vreemdeling is nog immer op grond van die bepaling de verdere toegang geweigerd, doch ter veiligstelling van die weigering wordt niet langer zijn vrijheid ontnomen.
Vraag 4b:
Ja, de in hoofdstuk C3/13.3.1 onder a Vc genoemde situatie doet zich immers enkel voor in of voorafgaand aan de 48-uursprocedure, zodat ook enkel vanuit die situatie en dus uiterlijk in de 48- uursprocedure - waarbij voor de berekening van de 48 procesuren geldt dat het moet gaan om uren die beschikbaar zijn voor het onderzoek naar de afdoening van de aanvraag - dit criterium kan worden verlaten.
Vraag 4c:
Ja, dit kan onder omstandigheden redelijk zijn. Er kunnen tijdens de 48-uursprocedure (onvoorziene) omstandigheden bekend worden, die tot nader onderzoek als bedoeld in hoofdstuk C3/13.3.1 onder d Vc noodzaken. Verweerder dient in dergelijke gevallen de mogelijkheid te hebben om hierop adequaat - zijn (grensbewakings)belang dienende - in te spelen. De in het kader van de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 lid 1 en lid 2 Vw te maken belangenafweging, kan er vervolgens toe leiden dat de vreemdeling niet wordt doorgezonden naar een Opvangcentrum maar dat hem voortgezet zijn vrijheid wordt ontnomen en hij derhalve in het Grenshospitium wordt geplaatst.
Beoordeling
2.8 De rechtbank constateert dat verweerder met het hiervoor weergegeven kader van beleidsregels de wijze waarop de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik maakt van de bevoegdheid tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 Vw heeft ingevuld. Zowel uit de weergave van dit beleid in de Vc 2000, als de toelichting in de brief van 28 januari 2002 en de uitvoeringspraktijk tot begin dit jaar zoals die door de raadslieden in onderhavige en gelijktijdig ter zitting behandelde zaken is geschetst en door verweerder niet is weersproken, trekt de rechtbank de conclusie dat als hoofdregel van beleid gold dat in de situatie dat aanvankelijk het voornemen bestaat de asielaanvraag inhoudelijk in de aanmeldcentrumprocedure af te doen en de afdoening op die wijze ook ter hand is genomen, maar die afdoening achteraf gezien zich niet blijkt te hebben verdragen met de regels voor zorgvuldige afdoening in de verkorte procedure, doorplaatsing van de asielzoeker naar een OC plaatsvindt onder opheffing van het vrijheidsontnemende karakter van de maatregel. Of afdoening in de aanmeldcentrumprocedure mogelijk was, wordt beoordeeld naar het onder 2.4 genoemde criterium.
2.9 De redelijkheid van dit door verweerder tot begin dit jaar ook feitelijk gevoerde beleid is thans niet in geschil.
2.10 Verweerder heeft ter zitting nog nader toegelicht dat de hier beschreven bestendige beleidslijn niet kan worden afgeleid uit C3/12.10, omdat de daar genoemde beleidsregel het algemene beleid ten aanzien van afdoening van asielaanvragen in aanmeldcentra bevat en voor AC-Schiphol in C3/12.13 Vc daarvan afwijkende beleidsregels zijn opgenomen. De rechtbank constateert echter dat verweerder dit standpunt niet heeft ingenomen in de brief van 28 januari 2002. Daarin is op dit punt betoogd dat ook uit A5/2.2.3.1 en C3/13.3.1 Vc, volgt dat doorplaatsing naar een OC plaatsvindt als de afdoening in het aanmeldcentrum in verband met voormeld onder 2.4 vermelde aanmeldcentrumcriterium geen stand blijkt te kunnen houden, behoudens op grond van de bijzondere inhoud van de zaak. Termijnoverschrijding door verweerder in de aanmeldcentrumprocedure kan gelet op het karakter van het aanmeldcentrumcriterium, dat juist sterk gekoppeld is aan tijdsduur, redelijkerwijze niet als zodanige bijzondere inhoud van de zaak worden aangemerkt.
2.11 Uit verweerders beschrijving van de huidige handelswijze zoals omschreven in rechtsoverweging 2.2, bezien tegen de achtergrond van bovenomschreven hoofdregel zoals tot begin dit jaar toegepast, kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat verweerder zijn gedragslijn op dit punt heeft gewijzigd. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de Vreemdelingencirculaire 2000 in zijn huidige vorm gelet op de uitspraak in de zaak Haider voldoende grondslag geeft voor die gedragslijn.
2.12 Juist is dat het beleid in de mogelijkheid voorziet hangende het onderzoek in het aanmeldcentrum te besluiten tot plaatsing van de vreemdeling in het Grenshospitium en het afbreken van de afdoening van de aanvraag in het aanmeldcentrum. In de onder 2.8 beschreven uitvoeringspraktijk wordt die beslissing echter genomen voordat een besluit op de aanvraag is genomen. Dit volgt uit het antwoord op vraag 4b, hiervoor onder 2.7 vermeld.
2.13 In de zaak Haider heeft de Raad van State geoordeeld dat verweerder er van af kan zien om een aanvraag in een aanmeldcentrum af te doen, indien hij op enig moment gedurende het onderzoek tot het oordeel komt dat afwijzing van de aanvraag niet binnen 48 uur op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden. Het staat hem vrij om op dat moment het onderzoek elders voort te zetten. In die zaak is geoordeeld dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag kon voortzetten ter fine van nader onderzoek als bedoeld in C3/12.13.3.1 onder d Vc, waarbij de vrijheidsontnemende maatregel werd voortgezet, omdat de vreemdeling nog in de gelegenheid moest worden gesteld om een zienswijze uit te brengen.
2.14 In onderhavig geval kan het criterium van C3/12.13.3.1 onder d Vc echter niet als grondslag dienen voor de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. De vrijheidsontnemende maatregel kan op grond van dit criterium worden voortgezet indien ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is. Dat zodanig nader onderzoek, als in de zaak Haider aan de orde, in casu bij het nemen van de beslissing op de asielaanvraag nog moest worden verricht, is gesteld noch gebleken. Integendeel, er was reeds een beslissing genomen. Uit de gang van zaken valt bovendien slechts op te maken dat de beslissing die al genomen was, uitsluitend is herroepen omdat uit de uitspraak van de Raad van State van 25 februari 2002, nr. 200200319/1 voortvloeide dat verweerders visie op de beschikbaarheid van procesuren in de aanmeldcentrumprocedure door de Raad van State niet werd gedeeld.
2.15 Voor zover verweerder zich er in dit verband op beroept dat hij zijn uitvoeringspraktijk in verband met de jurisprudentie van de Raad van State over de berekening van het aantal in de aanmeldcentrumprocedure verbruikte procesuren heeft aangepast en deze jurisprudentie voldoende rechtvaardiging vormt voor deze wijziging en past binnen het bestaande beleidskader, wordt verweerder daarin niet gevolgd. Het gaat hier om beleidsregels ten aanzien van toepassing van vrijheidsontnemende maatregelen. Het is niet in overeenstemming met het grondrecht op persoonlijke vrijheid dergelijke (beleids)regels extensief uit te leggen. Daarbij wijst de rechtbank ook op het in C3/12.13.3.2 verwoorde uitgangspunt, te weten dat als regel geldt dat geen (verdere) toepassing van artikel 6, eerste lid, jo. tweede lid, Vw zal plaatsvinden indien geen zicht is op uitzetting of indien een verzoek om voorlopige voorziening is toegewezen door de rechter, tenzij daartoe op grond van de inhoud van de zaak aanleiding bestaat. In casu is sprake van een herroepen beslissing op het asielverzoek vanwege overschrijding van de 48 proces-uren. Deze situatie dient naar het oordeel van de rechtbank met de toewijzing van de voorlopige voorziening te worden gelijkgesteld, omdat de voorzieningenrechter bij zijn voorlopig oordeel met name beoordeelt of de in de aanmeldcentrumprocedure gegeven asielbeschikking bij toetsing aan het aanmeldcentrumcriterium al dan niet in stand kan blijven. Er is daarom geen aanleiding uit het feit dat de beleidsregel de mogelijkheid opent hangende de afdoening van de aanvraag in de aanmeldcentrumprocedure tot Grenshospitiumplaatsing te besluiten, daaronder ook te begrijpen de situatie dat verweerder naderhand, als is gebleken dat de aanmeldcentrumbeschikking moet worden herroepen, op die mogelijkheid terug te vallen.
2.16 Voorzover verweerder sedert het voorjaar feitelijk zijn uitvoeringspraktijk ten aanzien van toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw in situaties als de onderhavige ten nadele van vreemdelingen heeft willen wijzigen zonder aanpassing van de Vc 2000 op dit punt, verdraagt die beslispraktijk zich niet met artikel 4:84 Awb.
2.17 In onderhavige zaak heeft verweerder de asielaanvraag aanvankelijk in de aanmeldcentrumprocedure afgedaan en de vrijheidsontnemende maatregel gemotiveerd onder verwijzing naar C3/12.13.3.1 onder a. Niet is gebleken dat verweerder tijdens het onderzoek in het kader van de aanmeldcentrumprocedureprocedure een ander criterium aan de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag is gaan leggen. Voortduring van de maatregel nadat de asielaanvraag in de aanmeldcentrumprocedure was afgedaan, welke afdoening achteraf geen stand blijkt te kunnen houden, zonder dat op eerstbedoeld moment reeds een ander criterium ter rechtvaardiging aan de vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag was gelegd, is niet in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid. Uitzonderlijke, bijzondere omstandigheden die in onderhavige geval een uitzondering op dit beleid, ten nadele van de vreemdeling, rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
2.18 Voor zover verweerder ten verwere nog heeft betoogd dat voortduring van de maatregel niet onrechtmatig is geworden, omdat voor toepassing van de maatregel enkel voorwaarde is dat de toegang is geweigerd, miskent dat standpunt dat aan toepassing van een discretionaire bevoegdheid zoals de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 6 Vw, steeds een afzonderlijke belangenafweging en een kenbare motivering ten grondslag moet liggen, behoudens voor zover die afweging in abstracto reeds is gemaakt en in beleidsregels is neergelegd. In het laatste geval zullen die beleidsregels in beginsel ook moeten worden toegepast en kan voor motivering van het besluit daarnaar worden verwezen. Van zodanige beleidsregels is in casu sprake. Het hier bedoelde verweer treft dan ook geen doel.
2.19 Dat verweerder in dit verband betekenis wil hechten aan een afzonderlijk begrip "kansarm asielverzoek", in welke gevallen voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel op zichzelf reeds gerechtvaardigd zou zijn, kan, nog daargelaten dat die categorie niet afzonderlijk in C3/12.13.3.1 Vc 2000 wordt genoemd, evenmin tot een ander oordeel leiden, nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat in het verband van beoordeling van de voorliggende rechtsvraag een kansarm asielverzoek gelijk gesteld moet worden met een asielverzoek dat binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum kan worden afgedaan, zodat deze categorie naast de categorie van C3/12.13.3.1 onder a Vc 2000 geen zelfstandige betekenis kan hebben.
2.20 Gelet op het voorgaande moeten de verweren van verweerder, dat nimmer sprake is geweest van onrechtmatig voorduren van de vrijheidsontnemende maatregel, worden verworpen.
2.21 Over de rechtmatigheid van voortduring van de maatregel is echter reeds eerder door de rechtbank beslist. Daarbij is een oordeel gegeven over de rechtmatigheid op basis van de bij het sluiten van het onderzoek bekende gegevens. In dit geding, waarin geen verzoek om herziening van de eerder gewezen uitspraak voorligt, is de rechtbank aan dat oordeel gebonden, zodat niet kan worden geoordeeld omtrent de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming over de periode voorafgaand aan de datum van sluiting van het onderzoek ter zitting in de eerdere zaak.
2.22 Een en ander brengt mee dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft de artikelen 6 en 96, vierde lid, Vw, artikel 4:84 Awb, alsmede het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel geschonden. De vrijheidsontnemende maatregel is onrechtmatig geworden.
2.23 Het verzoek om toekenning van schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking over de periode 11 maart 2002 tot 16 april 2002. De vreemdeling heeft in die periode verbleven in het Grenshospitium te Amsterdam, waarvoor een schadevergoeding wordt toegekend van € 45,-- per dag. Derhalve wordt de schadevergoeding voor de vreemdeling begroot op € 1.620,--.
Gronden van billijkheid die moeten leiden tot matiging van dit schadebedrag zijn gesteld noch gebleken.
2.24 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
3.3 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Minister van Justitie) een schadevergoeding toe van € 1.620,-- (zegge zestienhonderdtwintig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A.A.T. van Rens, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
De meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.620,-- (zegge zesttienhonderdtwintig euro).
Aldus gedaan op 5 juli 2002, door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A.A.T. van Rens, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 5 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.