ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1311
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een Russische vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser verbleef sinds 21 augustus 1991 in Nederland en had op 20 januari 1998 een vergunning tot vestiging verkregen, die op 26 september 2000 werd ingetrokken omdat hij op 20 juni 2000 met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 17 december 2001 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hierop op 2 januari 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 8 oktober 2002 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank overweegt dat de bekendmaking van besluiten aan de vreemdeling moet geschieden volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was de verzending van de intrekking van de vergunning naar een adres waarvan verweerder wist dat eiser daar niet meer woonde, niet rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het besluit niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, waardoor eiser niet in staat was om tijdig kennis te nemen van de intrekking van zijn vergunning.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en dient de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 109 te vergoeden.