ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1311

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/959
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een Russische vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser verbleef sinds 21 augustus 1991 in Nederland en had op 20 januari 1998 een vergunning tot vestiging verkregen, die op 26 september 2000 werd ingetrokken omdat hij op 20 juni 2000 met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 17 december 2001 door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hierop op 2 januari 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 8 oktober 2002 de openbare behandeling van het beroep gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank overweegt dat de bekendmaking van besluiten aan de vreemdeling moet geschieden volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was de verzending van de intrekking van de vergunning naar een adres waarvan verweerder wist dat eiser daar niet meer woonde, niet rechtsgeldig. De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het besluit niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, waardoor eiser niet in staat was om tijdig kennis te nemen van de intrekking van zijn vergunning.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en dient de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 109 te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/959 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. V. Vos, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M. Voorn, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser, geboren op [...] 1963, bezit de Russische nationaliteit. Hij verbleef sedert 21 augustus 1991 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Eiser is op 20 januari 1998 in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging, thans aangemerkt als verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 20 Vw 2000. Deze vergunning is op 26 september 2000 ingetrokken, daar eiser op 20 juni 2000 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 17 december 2001 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Op 2 januari 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2002. Eiser is aldaar verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing tot intrekking van de vestigingsvergunning is op 7 november 2000 aangetekend verstuurd naar een adres waarvan verweerder wist dat eiser daar niet meer woonde. Eiser stelt dat hierdoor de verzending naar dat adres niet rechtsgeldig is, omdat eiser niet in staat was van de beslissing kennis te nemen. Eerst toen eiser zich op 24 oktober 2001 meldde bij de gemeente, vernam hij dat de vergunning was ingetrokken. Op 30 oktober 2001 heeft eiser de beschikking van 26 september 2000 alsnog ontvangen en daartegen is namens hem op 15 november 2001 bezwaar gemaakt.
3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard.
Verweerder verwijst daarbij onder meer naar artikel 3.104 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en naar hoofdstuk B1/4.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4. De rechtbank overweegt het volgende.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 30, derde lid, Vw1965 en artikel 69, eerste lid, Vw2000 vier weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
In artikel 3:41, lid 1, Awb is geregeld dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Artikel 3:41, lid 2 stelt dat indien de bekendmaking van een besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, zij geschiedt op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 24, lid 1, aanhef en onder c, Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) regels gesteld omtrent de wijze waarop beschikkingen aan de vreemdeling bekend worden gemaakt. Artikel 24 Vw 2000 kan ten opzichte van artikel 3:41 Awb worden beschouwd als een lex specialis. Bij of krachtens amvb is het mogelijk om van voornoemde bepaling van de Awb af te wijken. Zo'n afwijkende regeling is neergelegd in artikel 3.104 Vb 2000.
Verweerder heeft in dit geval artikel 3.104, vierde lid, Vb 2000 en B1/4.5.1 Vc 2000 van toepassing geacht. Artikel 3.104, lid 4, Vw 2000 bepaalt dat de beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt bekendgemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling. De rechtbank stelt vast dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op de afwijzing van een aanvraag en niet ziet op het ambtshalve intrekken van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd.
In B1/4.5.1 Vc 2000 heeft verweerder echter als beleid neergelegd dat, indien de vreemdeling niet meer blijkt te wonen op het in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) vermelde adres en hij verzuimd heeft een ander adres door te geven, verzending naar het laatst bekende GBA-adres geldt als rechtsgeldige bekendmaking.
De handelwijze van verweerder berust in casu gezien het vorenstaande uitsluitend op het geciteerde beleid. Dit beleid kan niet worden beschouwd als inhoudende regels met betrekking tot een van artikel 3:41 Awb afwijkende wijze van bekendmaking die zijn vastgelegd "bij of krachtens amvb" zoals ingevolge artikel 24 Vw 2000 is vereist. De mogelijkheid om enkel bij wijze van beleid afwijkende regels op te stellen met betrekking tot de wijze van kennisgeving van beschikkingen is verweerder niet gegeven.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat in dit geval artikel 3:41 Awb onverkort van toepassing is. Uitreiking of toezending van de beschikking aan eiser was ten tijde van het nemen van het primaire besluit niet mogelijk. Dat houdt in, dat verweerder het besluit conform lid 2 van het artikel op een andere geschikte wijze bekend had moeten maken. Het toezenden van een besluit aan een adres waarvan verweerder bekend is dat de vreemdeling daar niet meer woont, is hier niet te beschouwen als een geschikte wijze van bekendmaking.
5. Eiser heeft nadat hij van het primaire besluit kennis heeft kunnen nemen, daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het beroep dient gegrond te worden verklaard omdat het bestreden besluit strijdt met de Awb.
6. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen van gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 322.
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat voornoemde rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 109 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J. Eisses en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Paapen, griffier.
afschrift verzonden op: