ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1293

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/75439 VRONTN J
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van vreemdeling in Nederland

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 oktober 2002, staat de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel tegen een vreemdeling centraal. De vreemdeling, van Palestijnse nationaliteit, werd op 26 september 2002 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. De rechtbank moest beoordelen of de vrijheidsontneming, die op dezelfde datum was toegepast, rechtmatig was. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, had geen volledig dossier kunnen overleggen, waaronder een proces-verbaal van bevindingen of een incidentnotitie van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) met betrekking tot de toegangsweigering.

De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000, een vrijheidsontnemende maatregel alleen kan worden opgelegd aan vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De rechtbank concludeert dat de toegangsweigering op een van de gronden genoemd in artikel 3, eerste lid, Vw 2000 is geschied, maar dat de vraag of deze weigering op de juiste grond is gebeurd, niet ter toetsing voorligt in deze procedure. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling geen administratief beroep heeft ingesteld tegen de toegangsweigering, waardoor de onrechtmatigheid van deze weigering niet kan worden vastgesteld.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het ontbreken van het proces-verbaal of de incidentnotitie niet van invloed is op de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. J. van der Kluit.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 75439 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1974, van Palestijnse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 7 oktober 2002.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, drs. S. van Beek.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 26 september 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 30 september 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Ter zitting heeft de vreemdeling dit beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 In dit geding dient te worden beoordeeld of de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel jegens de vreemdeling gerechtvaardigd is te achten.
2.3 Ter zitting heeft de rechtbank moeten vaststellen dat er in de onderhavige zaak geen volledig dossier beschikbaar is. Verweerder heeft in het bijzonder geen proces-verbaal van bevindingen inzake de toegangsweigering of een incidentnotitie van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) kunnen overleggen inzake de toegangsweigering van de vreemdeling. Verweerder heeft te kennen gegeven dat het dossier ook niet op korte termijn zal kunnen worden aangevuld, nu het proces-verbaal of een incidentnotitie door de Kmar vermoedelijk niet is opgesteld. Verweerder refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.4 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen van de Kmar een essentieel onderdeel deel vormt van een procesdossier. Dat dit proces-verbaal in het onderhavige geval ontbreekt en ook niet zal kunnen worden overgelegd klemt te meer, nu in de beschikking van 26 september 2002, waarin het Passantenverblijf Triport te Schiphol is aangewezen als ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, als grond is aangekruist dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd wegens concrete aanwijzingen voor gevaar voor de openbare orde, terwijl in de beschikking van 2 oktober 2002, waarin het Grenshospitium te Amsterdam is aangewezen als ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, als grond is aangekruist dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd wegens de omstandigheid dat de vreemdeling geen geldig paspoort bezit. Deze tegenstrijdigheid leidt tot twijfel omtrent de grondslag van de aan de vreemdeling opgelegde maatregel ex artikel 6 Vw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 6, eerste lid, Vw kan de vrijheidsontnemende maatregel slechts worden opgelegd aan een vreemdeling, aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Uit de beschikking van 26 september 2002, waarin het Passantenverblijf Triport te Schiphol is aangewezen als ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (model M19), blijkt dat er in het onderhavige geval sprake is van een toegangsweigering, op een van de gronden genoemd in artikel 3, eerste lid, Vw, nu op de grond sub b van het eerste lid de toegang aan de vreemdeling is geweigerd wegens gevaar voor de openbare orde.
2.6 De vraag of de toegangsweigering - gelet op de verwijzing namens de vreemdeling naar de onder 2.4 genoemde beschikking van 2 oktober 2002 - op de juiste grond is geschied, ligt in de onderhavige procedure niet ter toetsing voor. Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 5 september 2001, met kenmerk 200103358/1, de uitspraak van 6 september 2001, met kenmerk 200103487/1, en de uitspraken van 7 december 2001, met kenmerk 200105451 en kenmerk 200105462, kan de rechtbank zich slechts gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen van de onrechtmatigheid van de toegangsweigering voor de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel, indien de onrechtmatigheid van de toegangsweigering is gebleken in de daartoe voorziene procedure van administratief beroep ex artikel 77 Vw. Nu thans slechts aan de orde is de beoordeling van de vrijheidsontneming valt derhalve de grief van de vreemdeling dat er mogelijk sprake is van onrechtmatigheid van de toegangsweigering buiten het toetsingskader van de rechtbank in de onderhavige zaak.
2.7 Gelet op het voorgaande is het proces-verbaal van bevindingen inzake de toegangsweigering of een incidentnotitie van de Kmar niet van belang voor het oordeel of de vrijheidsontnemende maatregel jegens de vreemdeling rechtmatig is opgelegd, nu reeds uit de onder 2.5 genoemde beschikking van 26 september 2002 blijkt dat aan de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd en de vreemdeling tegen die toegangsweigering geen administratief beroep heeft ingesteld. Het ontbreken van het proces-verbaal of een incidentnotitie van de Kmar in het procesdossier kan derhalve niet leiden tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.
2.8 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.9 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.10 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit als griffier.
Afschrift verzonden op: 10 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.