ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1237

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/34002 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Rwandese vrouw met ontbrekende reisdocumenten

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Rwandese vrouw die via Tanzania naar Nederland is gereisd. Eiseres heeft op 20 januari 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, waarbij ook haar zoon betrokken was. De aanvraag werd op 28 juni 2001 afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat eiseres onvoldoende documenten had overgelegd om haar reisroute te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen reisdocumenten heeft overgelegd voor haar reis van Rwanda naar Tanzania, maar wel voor de reis van Tanzania naar Nederland. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in redelijkheid niet kon oordelen dat de ontbrekende documenten noodzakelijk waren voor de beoordeling van de asielaanvraag.

Eiseres heeft verklaard dat zij uit Rwanda is gevlucht vanwege vervolging door de autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Rwandese autoriteiten staat. De rechtbank concludeert dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is, onder andere omdat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en niet heeft kunnen uitleggen waarom zij haar dochter in Rwanda heeft achtergelaten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij bij terugkeer naar Rwanda een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/34002 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Rwandese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. W. Koetsier-van der Kamp, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder
gemachtigde: mr. J.J. Hofland, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 20 januari 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Deze aanvraag had mede betrekking op haar zoon, C, geboren op [...] 1999, van Rwandese nationaliteit. Nu verweerder op 1 april 2001 nog niet op deze aanvraag had beslist wordt deze op grond van artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000.
Op 12 april 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 4 mei 2001 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij beschikking van 28 juni 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 25 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 3 september 2001 en aangevuld bij brief van 27 september 2001. Op 18 december 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 6 maart 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.J.M. de Bok, tolk in de franse taal.
II. ASIELRELAAS
Ter onderbouwing van haar asielaanvraag heeft eiseres het volgende naar voren gebracht.
Eiseres, een lerares, moeder van een zoon en twee dochters (D en E), is uit Rwanda gevlucht omdat zij behoort tot de Hutu bevolkingsgroep. Zij is in december 1994 door soldaten verkracht en herhaaldelijk mishandeld. Ook werd zij in Rwanda gediscrimineerd. Haar echtgenoot is in mei 1999 door militairen meegenomen om in de Democratische Republiek Congo aan het front te gaan vechten. Sindsdien werd eiseres vaak mishandeld door militairen. Zij vroegen haar steeds waar haar echtgenoot was. Zij weet dit echter niet. Als eiseres naar de markt ging werd zij geschopt door politieagenten, die haar zeiden dat zij het land moest verlaten. Zij heeft in mei 1999 tweeëntwintig uur vastgezeten in de gevangenis.
Kort na de bevalling van haar zoon, heeft zij samen met hem nog een keer in de gevangenis verbleven. Tijdens een ceremonie heeft eiseres kunnen ontsnappen. Er was op dat moment maar één bewaker in de gevangenis. Deze bewaker kwam eten brengen waarbij de deur open bleef staan. Eiseres heeft onder achterlating van haar zoontje de gevangenis verlaten. Het schoolhoofd van de school waar eiseres werkte is later naar de gevangenis gegaan om haar zoontje op te halen. Hierna heeft eiseres ondergedoken gezeten tot de dag van haar vertrek. Zij ging wel naar haar werk, maar kon niet op een normale wijze haar werk verrichten. Zij heeft haar dochters niet mee naar Nederland genomen, omdat het dan duidelijk zou zijn dat zij haar land wilde verlaten. Een week voor de asielaanvraag heeft eiseres haar land van herkomst verlaten en is zij onderweg door soldaten gecontroleerd. Zij is met een vals paspoort via Tanzania naar Nederland gereisd.
Bij brief van 27 september 2001 heeft eiseres in beroep een kopie van een bevel tot medebrenging d.d. 3 januari 2001 overgelegd. In dit bevel, afgegeven door het Openbaar Ministerie te Kigali, wordt - kort gezegd - de arrestatie van eiseres bevolen wegens het weigeren met de politie samen te werken door geweldplegers een schuilplaats te bieden.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij documenten heeft overgelegd die haar reisroute ondersteunen. Zij heeft informatie gegeven over het door haar gebruikte document voor grensoverschrijding en heeft instapkaarten en tickets overgelegd. Eiseres stond wel degelijk in de negatieve belangstelling van de autoriteiten. Het feit dat zij op eenvoudige wijze uit de gevangenis kon ontsnappen geeft niet aan dat zij niet gezocht werd door de autoriteiten. Dat haar zoontje door het schoolhoofd uit de gevangenis kon worden gehaald, kwam omdat hij had gezegd dat hij wel voor haar zoontje wilde zorgen en men in de gevangenis met het jongetje geen raad wist. Eiseres heeft in haar woonplaats kunnen verblijven omdat zij 's nachts niet in haar woning was en de militairen altijd 's nachts kwamen. Eiseres was wel in haar school aanwezig, maar stond niet of nauwelijks voor de klas. Bij de laatste controle, toen zij onderweg was naar Kigali is zij gecontroleerd door politieagenten, die haar niet kenden. De beide keren dat zij in de gevangenis heeft gezeten waren traumatische ervaringen. Voorts is eiseres bang voor nieuwe mishandelingen en folteringen. Ter zitting heeft eiseres, desgevraagd, een nadere toelichting gegeven over haar vlucht uit de gevangenis. Voorts heeft zij met betrekking tot het bevel tot medebrenging verklaard, dat zij door kennissen in België op de hoogte is gesteld van het bevel en dat deze kennissen op hun beurt het bevel van bevriende kennissen in Rwanda hebben ontvangen. Eiseres heeft niet om dit bevel gevraagd, noch deze kennissen in Rwanda verzocht om daarnaar onderzoek te doen. Daardoor was zij niet eerder dan begin juli 2001 op de hoogte van dit bevel. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat zij zich niet beroept op vluchtelingschap doch uitsluitend een beroep doet op artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Vaststaat dat eiseres onvoldoende documenten heeft overgelegd om haar reisroute te kunnen vaststellen. Niet is gesteld of gebleken dat het ontbreken van deze documenten eiseres niet is toe te rekenen en hierdoor is de oprechtheid van haar asielrelaas op voorhand aangetast en derhalve wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van dit relaas. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de negatieve aandacht stond van de Rwandese autoriteiten nu zij na de twee ontsnappingen in 1999 in staat was om haar werk te hervatten en niet is gebleken dat de Rwandese autoriteiten op haar werkadres zijn langs geweest. Niet aannemelijk is dat haar zoontje zonder problemen door het schoolhoofd uit de gevangenis is gehaald.
Nu eiseres tot december 2000 op haar werk aanwezig is geweest zonder dat de autoriteiten daar zijn langs geweest is het niet aannemelijk dat zij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. Met betrekking tot het eerst in beroep ingebrachte bevel tot medebrenging van 3 januari 2001 wordt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat dit een authentiek document betreft en dat eiseres bovendien geen verklaring heeft gegeven van wie zij dit document heeft gekregen, noch waarom zij er nu pas over kan beschikken. Voorts heeft zij niet eerder aangegeven dat zij ervan werd beschuldigd dat zij heeft geweigerd met de politie samen te werken door geweldplegers een schuilplaats te bieden.
Eiseres kan zich niet met succes beroepen op artikel 3 EVRM aangezien er op grond van het vluchtrelaas onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat zij bij terugkeer naar Rwanda het reële risico loopt te zullen worden onderworpen aan een door dit artikel verboden behandeling.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
e. (...)
f. (...).
4. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ontbreken van documentatie
5. Verweerder heeft onder verwijzing naar laatstgenoemd artikel gesteld dat reisdocumenten met betrekking tot de vliegreis van Rwanda naar Tanzania ontbreken. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, wil de wettelijk term 'die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag' in voornoemde bepaling enige betekenis toekomen, ten eerste de vraag voorligt of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de ontbrekende reispapieren noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het asielrelaas.
6. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat verweerder het recht heeft om in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas documentatie te verlangen over de gehele reisroute. Verweerder stelt evenwel niet te betwijfelen dat de reis Rwanda-Tanzania werkelijk is ondernomen. Voorts twijfelt verweerder niet aan de nationaliteit van eiseres.
Tenslotte heeft eiseres wel documenten overgelegd van haar reis van Tanzania naar Nederland. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen oordelen dat eerdergenoemde reisdocumenten noodzakelijk waren voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Bevel tot medebrenging
7. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of bij de beoordeling van het beroep rekening moet worden gehouden met het in beroep overgelegde bevel tot medebrenging. Ingevolge artikel 83, eerste lid Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor onevenredig wordt vertraagd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald dat een en ander moet worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria die gelden bij de toepassing van artikel 4:6, eerste lid, Awb. Dit brengt mee dat artikel 83 Vw 2000 ziet op feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen en niet op een nadere onderbouwing in rechte van ten tijde van de besluitvorming reeds voorgevallen en ook gestelde feiten en omstandigheden. Voorts is ingeval van documenten van belang de vraag of deze bij de oorspronkelijke aanvraag hadden kunnen en derhalve ingevolge voormeld artikel 31, eerste lid, Vw 2000 hadden behoren te worden overgelegd.
8. De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige document wél bij de beoordeling dient te worden betrokken. Eiseres heeft blijkens het gestelde ter zitting dit document gekregen op of omstreeks 10 juli 2001. Zij was niet op de hoogte van het bestaan van dit document bij haar vertrek uit Rwanda en zij wist - gelet op haar asielrelaas - niet dat zij werd gezocht voor het daarin gemelde delict. Daaraan doet niet af dat het bevel is opgemaakt enkele dagen voordat eiseres het land had verlaten. Het document zal derhalve worden betrokken bij de beoordeling van het beroep.
3 EVRM
9. Eiseres heeft gesteld dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met 3 EVRM. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd haar asielrelaas aannemelijk te maken. Eiseres heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden waarom zij haar dochter D in Rwanda heeft achtergelaten. Eiseres is voorts ter zitting niet in staat gebleken het bevreemdende karakter van haar vlucht uit de gevangenis te verklaren. Het overleggen van het bevel tot medebrenging, waarvan de authenticiteit overigens niet kan worden beoordeeld nu dit een kopie betreft, doet aan de twijfels ten aanzien van de aannemelijkheid van het asielrelaas niet af. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring die eiseres - eerst ter zitting - voor de inhoud van het bevel heeft gegeven; nl. dat de Rwandese autoriteiten ervan uitgaan dat haar echtgenoot zich heeft aangesloten bij ex-FAR/Interahamwe groeperingen, op speculatie berust. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees heeft bij terugkeer naar Rwanda te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM.
10. Niet is gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de ander partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2002, door mr. J.S. Reid, rechter, in tegenwoordigheid van J.T.M. de Haan-Bergisch, griffier.
Afschrift verzonden op: 30 oktober 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.