ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1209

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/44511
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht intrekken van vergunning tot vestiging en bekendmaking van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, van Marokkaanse nationaliteit, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn vergunning tot vestiging, die op 29 oktober 1997 was verzonden naar zijn laatst bekende adres. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit niet rechtsgeldig was, omdat verweerder ten tijde van de verzending wist dat eiser niet meer op dat adres woonde. Dit leidde tot de conclusie dat de bekendmaking niet kon plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat het besluit verstrekkende gevolgen had voor eiser en dat het een ambtshalve genomen besluit betrof, waartoe eiser geen aanvraag had ingediend.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 3 september 2001, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk was verklaard, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat eiser tijdig bezwaar had gemaakt, aangezien het primaire besluit pas op 26 juli 1999 rechtsgeldig was bekendgemaakt. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte bekendmaking van besluiten en de rechten van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 01/44511
Datum uitspraak: 13 november 2002
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1972,
van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. S.E.M. Cantineau, werkzaam bij het Bureau voor rechtshulp te Assen,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Straatman, werkzaam bij de IND,
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 1997 heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning tot vestiging ingetrokken. Dit besluit is diezelfde dag aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van eiser.
Eiser heeft daartegen op 5 augustus 1999 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 september 2001 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 september 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 augustus 2002, waar eiser en zijn gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. Motivering
2.1 Ter beoordeling staat of het bestreden besluit van 3 september 1999, waarbij eisers bezwaren niet ontvankelijk zijn verklaard omdat de bezwaartermijn is overschreden, in rechte stand kan houden.
2.2 Ingevolge artikel 30, derde lid, Vw 1965 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb), vier weken. De Awb bepaalt in artikel 6:8, eerste lid, dat de termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit wordt krachtens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie zij is gericht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat als de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, de bekendmaking op een andere geschikte wijze geschiedt.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het bezwaarschrift van eiser buiten de ingevolge het bepaalde in artikel 6:8 Awb toepasselijke bezwarentermijn is ingediend.
2.4 Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft het besluit van 29 oktober 1997 toegezonden aan het laatst bekende GBA-adres van eiser. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder ten tijde van de verzending van dat besluit wist dat eiser niet meer woonachtig was op het laatst bekende GBA-adres. Dit besluit, waarbij de aan eiser verleende vergunning tot vestiging werd ingetrokken, was immers gebaseerd op de aan de Gemeentelijke Basis Administratie ontleende veronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf had verplaatst naar het buitenland. Gelet daarop stond ten tijde van de verzending reeds op voorhand vast dat het besluit aan eiser niet bekend zou raken. In het onderhavige geval is er naar het oordeel van de rechtbank gelet op het vorenstaande sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb waarin de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden door toezending of uitreiking aan belanghebbende. Verweerder had het besluit derhalve op een andere geschikte wijze bekend dienen te maken. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het besluit verstrekkende gevolgen voor eiser heeft en dat het een ambtshalve genomen besluit betreft waartoe eiser geen aanvraag heeft ingediend.
2.5 Aan voorgaande conclusie kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen dat eiser de verplichtingen van de artikelen 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en 57 van het Vreemdelingenbesluit, op grond waarvan hij een adreswijziging bij respectievelijk het gemeentebestuur en de korpschef dient te melden, niet is nagekomen.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat er een rechtsgeldige bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Awb heeft plaatsgevonden omdat deze in overeenstemming is met onderdeel A4/10.1.3.1 van de Vc, niet volgt. Deze (wetsinterpreterende) beleidsregel verdraagt zich in een geval als het onderhavige niet met artikel 3:41 van de Awb en dient dan ook buiten toepassing te blijven.
2.7 Door verweerder is niet betwist dat het primaire besluit eiser pas heeft bereikt nadat het op 26 juli 1999 wederom aan eiser is toegezonden. Derhalve is van een rechtsgeldige bekendmaking van het besluit van 29 oktober 1997 eerst op 26 juli 1999 sprake geweest. Eiser heeft, nu hij het bezwaarschrift op 5 augustus 1999 heeft ingediend, tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiser aldus ten onrechte niet ontvangen in zijn bezwaar.
2.8 Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal derhalve worden vernietigd.
2.9 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,00 en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, zittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement DS 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2002 in tegenwoordigheid van mr. M. de Kroon als griffier.
Tegen deze uitspraak is gelet op artikel 120 van de Vw 2000 geen hoger beroep mogelijk.
Afschrift verzonden op: 13 november 2002