ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1192

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/57455
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres, A, een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens de trage behandeling van haar aanvraag voor een vergunning tot verblijf (vtv) door de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres stelt dat zij door deze trage besluitvorming gedurende meer dan twee jaar geen inkomen heeft kunnen verwerven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de onrechtmatigheid van de besluitvorming, maar dat er geen schade is aangetoond die door deze onrechtmatige daad is veroorzaakt. De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de aanvraag van eiseres die dateert van 10 juli 1997 en de daaropvolgende besluitvorming door de verweerder. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij door de onrechtmatige daad feitelijk schade heeft geleden, en dat de mogelijkheid om op de arbeidsmarkt te functioneren slechts een neveneffect was van de verleende vergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er is geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2002.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 57455 OVERIO H
inzake: A, geboren op [... ] 1969, van Nederlandse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: dhr. J.R. Seedorf, te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M. van Driel, advocaat te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij brief van 3 mei 2000 heeft eiseres verweerder verzocht over te gaan tot betaling van een vergoeding voor door haar geleden schade. Bij beschikking van 4 september 2000 heeft verweerder het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar van 22 september 2000, is bij beschikking van 19 oktober 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze laatste beschikking heeft eiseres op 29 oktober 2001 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 september 2002. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht bij de bestreden beslissing, op de daarin vermelde gronden, heeft geweigerd de door eiseres gevorderde schade te vergoeden.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge artikel 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing.
2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende - tussen partijen niet in geschil zijnde - feiten. Op 10 juli 1997 heeft eiseres, toen nog van Surinaamse nationaliteit, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een vergunning tot verblijf (hierna: vtv) met als doel: "verblijf bij partner B". Bij beschikking van 1 december 1997, aan eiseres op 12 december 1997 uitgereikt, is deze aanvraag niet ingewilligd. In bezwaar tegen deze beslissing heeft verweerder op 29 december 1999 besloten aan eiseres - alsnog - een vtv te verlenen met ingang van 10 juli 1997 onder de beperking verblijf bij partner met de vermelding dat arbeid vrij is toegestaan. Per 13 mei 1998 is de beperking gewijzigd in verblijf bij echtgenoot met overigens dezelfde vermelding.
2.4 Het bestreden besluit strekt in de vorm van een zogenaamd zelfstandig schadebesluit tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. Verweerder betwist niet dat hij onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder echter onder verwijzing naar de beschikking in primo - zakelijk weergegeven - zich enerzijds op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres door de onrechtmatige daad feitelijk schade heeft geleden en anderzijds dat de mogelijkheid voor eiseres zich op de arbeidsmarkt te begeven slechts een neveneffect van de te verlenen vergunning betrof. Volgens verweerder is niet aan het zogenaamde relativiteitsvereiste voldaan.
2.5 Zoals deze rechtbank in onder meer de uitspraak van 16 augustus 2001 (AWB 00/5129) heeft overwogen, dient voor de beantwoording van de vraag of verweerder gehouden is tot schadevergoeding in verband met onrechtmatige besluitvorming, aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor toekenning van schadevergoeding is gelet op de regeling van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in het Burgerlijk Wetboek en de ter zake door de civiele rechter gevormde jurisprudentie grond indien:
a. er sprake is van een daad van de overheid;
b. die onrechtmatig is, dat wil zeggen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsnorm;
c. en deze onrechtmatige daad de overheid is toe te rekenen;
d. voorts moet de geschonden norm er toe strekken het belang van de benadeelde te beschermen (relativiteitsvereiste);
e. er moet schade zijn;
f. en er moet voldoende causaal verband bestaan tussen de schade veroorzakende gebeurtenis en de geleden schade.
2.6 Niet in geschil is dat de trage en in primo onjuiste besluitvorming op de aanvraag van 10 juli 1997 als onrechtmatige daad aan verweerder kan worden toegerekend, zodat aan de eerste drie vereisten is voldaan.
2.7 Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat niet is gebleken van schade die is veroorzaakt door dat onrechtmatig handelen. Aan de door eiseres in beroep nog herhaalde stelling dat eiseres in de periode voor de verlening van de vergunning op 29 december 1999 bij diverse werkgevers persoonlijk heeft gesolliciteerd, doch dat het voor haar zonder vergunning tot verblijf niet mogelijk was arbeid te gaan verrichten, heeft verweerder als zijnde niet onderbouwd voorbij kunnen gaan. Dat eiseres niet kan aantonen feitelijk kansen te hebben gemist om inkomen uit arbeid te verwerven, heeft zij in bezwaar bovendien erkend.
2.8 De overige door partijen aangevoerde stellingen behoeven derhalve geen bespreking.
2.9 Hetgeen eiser in beroep nog heeft aangevoerd over de duur van de behandeling van het bezwaarschrift van 22 september 2000 moet, wat daar inhoudelijk ook van zij, onbesproken blijven, omdat het bestreden besluit geen voor beroep vatbare beslissing over de behandelingsduur van dat bezwaarschrift bevat. Een zelfstandig beroep tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar ligt daarnaast niet voor. Voor een veroordeling in deze procedure van verweerder tot vergoeding van andere kosten ter bespoediging van afhandeling van het bezwaarschrift van 22 september 2000, waarop eiseres in beroep met name in de brief van 30 augustus 2002 nog aanspraak heeft gemaakt, bestaat evenmin enige rechtsgrond.
2.10 Bovenoverwogene brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. M. Hofman en R.A. Otter, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers als griffier.
Afschrift verzonden op: 8 oktober 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.