ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1183

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/40415
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Buijsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel met nieuw psychologisch rapport als novum

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door eiser, een Bosnische nationaliteit, die eerder asiel had aangevraagd en deze aanvraag had ingetrokken. Eiser heeft op 21 november 2001 een aanvraag ingediend, deze ingetrokken op 29 november 2001, en op 3 januari 2002 een herhaalde aanvraag gedaan. Deze aanvraag werd op 6 januari 2002 afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat door de rechtbank op 25 januari 2002 gegrond werd verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde deze uitspraak op 13 maart 2002. Eiser diende op 23 mei 2002 een derde aanvraag in, die op 26 mei 2002 werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de brief van de psychiater van 12 februari 2002, die de traumatische ervaringen van eiser onderbouwt, als een novum moet worden beschouwd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd is met betrekking tot het traumatabeleid en dat verweerder nader onderzoek moet verrichten naar de rol van de herbelevingen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/40415
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976, van Bosnische nationaliteit,
IND dossiernummer 0111.26.8068,
gemachtigde: mr. N. Wittich-Schmidt, advocaat te Goor,
eiser;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. W.B. Klaus
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 21 november 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 29 november 2001 heeft hij deze aanvraag ingetrokken. Op 3 januari 2002 heeft eiser een herhaalde aanvraag ingediend. Bij beschikking van 6 januari 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij brief van 7 januari 2002 is daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 25 januari 2002 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Arnhem, het beroep gegrond verklaard. Op 1 februari 2002 heeft verweerder hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 13 maart 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Arnhem, van 25 januari 2002 vernietigd.
Op 23 mei 2002 heeft eiser een derde, herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 26 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Bij brief van 26 mei 2002 is beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van vrijdag 7 juni 2002 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum, dient in dat kader tevens beoordeeld te worden of de aanvraag op zorgvuldige wijze binnen 48 uur kon worden afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer. Nadat hij in de tweede asielprocedure was uitgeprocedeerd is eiser op 1 april 2002 teruggekeerd naar Bosnië. Eiser is naar zijn zus in Mulici gegaan, hij is daar tot 5 april 2002 gebleven. Eiser heeft van zijn zus vernomen dat de politie niet meer naar hem had gezocht sinds hij naar Nederland was gegaan. Eiser was bang dat de politie opnieuw zou gaan zoeken als ze zouden weten dat hij was teruggekeerd. Met zijn zus had hij afgesproken dat zijn aanwezigheid geheim zou blijven. Met een zwager, die woonde langs de enige toegangsweg tot het dorp waar eiser verbleef, had hij afgesproken dat deze zwager hem zou waarschuwen als hij een politieauto zou zien. Op 5 april 2002 belde deze zwager op met de mededeling dat hij een aantal politieauto's had gezien dat in de richting van Mulici reed. Eiser heeft zich onmiddellijk verborgen en is naar een vriend in Zenica gegaan. Eiser heeft een reisagent gezocht en kon op 10 april 2002 vertrekken.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is teruggekeerd naar Bosnië. Eiser kan geen enkel indicatief bewijs overleggen van zijn reis naar en verblijf in Bosnië, noch is hij in staat om
gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reizen te geven. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief van de psychiater van 12 februari 2002 kan niet als zodanig
worden beschouwd omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak al heeft overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid .
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de zienswijze van de rechtshulpverlening. Door een computerstoring is de zienswijze later dan gepland ingediend. Daaraan voorafgaand had de rechtshulpverleenster in het AC bij verweerder al gemeld dat er sprake was van een computerstoring en had zij de inhoud van de zienswijze in hoofdlijnen uiteengezet. Bij inlevering van de zienswijze werd meegedeeld dat daarmee geen rekening meer zou worden gehouden. Op 25 mei 2002 is door verweerder om een medisch consult gevraagd in verband met darmklachten van eiser, met het oog op opvang door het COA. Op dezelfde dag, 25 mei 2002, heeft de arts aangegeven dat geen medische noodhulp noodzakelijk was en opvang dus niet was geïndiceerd. Op 26 mei 2002 is medisch consult gevraagd met betrekking tot de vraag of eiser kon reizen, naar aanleiding van de door eiser ingebrachte brief van de psychiater van 12 februari 2002. Diezelfde dag heeft verweerder mondeling meegedeeld dat bij het consult van 25 mei 2002 de brief van de psychiater al was betrokken. Zulks blijkt uit de vraagstelling noch uit het advies van de arts. Nergens blijkt dat de arts met eiser heeft gesproken over de psychische klachten, noch hoe de reguliere wachtarts in een kort consult een brief van een specialist ter zijde kon schuiven. Eiser durfde bij zijn terugkeer geen gebruik te maken van de diensten van het IOM omdat hij bang was te worden overgedragen aan de Bosnische autoriteiten. Het is niet relevant of de politie op 5 april 2002 wel of niet daadwerkelijk naar eiser onderweg was; eiser is dusdanig ernstig getraumatiseerd dat hij er van overtuigd is dat hij in Bosnië vrijwel continu wordt vervolgd. Gelet op zijn ervaringen in de oorlog is dit niet onbegrijpelijk. Eiser verwijst naar de brief van de psychiater. De ABRS overweegt in haar uitspraak van 13 maart 2002 dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van herbeleving van de gebeurtenissen uit 1994-1995 en dat dit de aanleiding was voor het vertrek in 2001. De gebeurtenissen voor 1994 en na 1995 zouden geen objectiveerbare, verifieerbare feiten en omstandigheden betreffen. Iedere herbeleving is volstrekt subjectief. Alleen een deskundige, zoals een psychiater, kan beoordelen of sprake is van herbelevingen. De brief van de psychiater toont aan dat sprake is van herbelevingen die door de psychiater geobjectiveerd en geverifieerd zijn. De herbelevingen waren in 2001 en 2002 voor eiser al zeer traumatiserend zodat aan het zes maanden criterium is voldaan. Door de onjuiste datering van de brief van de psychiater, 2001 in plaats van 2002, gaat verweerder er ten onrechte van uit dat de brief is meegewogen in d13 eerste procedure. Aangezien de ABRS ex tunc toetst heeft de brief daar evenmin een rol gespeeld. Voor de vraag of sprake is van nova is niet van belang of eiser zijn terugkeer naar Bosnië kan bewijzen. De brief van de psychiater is een novum, los van de terugkeer van eiser naar Bosnië.
Gelet op de zorgwekkende toestand van eiser dient aan eiser opvang te worden verleend en dient hij alle verstrekkingen te genieten, te meer nu 43iser thans niet in aanmerking komt voor medische bijstand. Psychiatrische hulp wordt niet gezien als urgente medische behandeling zodat eiser geen hulp krijgt.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Bosnië-Herzegovina zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eiser zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Artikel 4:6 Awb bepaalt dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag is gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te melden. Indien daarvan geen sprake is, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Indien er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden dient het bestuursorgaan te onderzoeken of het omstandigheden betreffen die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat niet langer wordt tegengeworpen dat onaannemelijk is dat eiser is teruggekeerd naar Bosnië. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de eerdere asielprocedures noch in de huidige procedures de
geloofwaardigheid van eisers verklaringen essentieel in twijfel trekt, zodat van de geloofwaardigheid kan worden uitgegaan.
Ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag heeft eiser naar voren gebracht dat op 5 april 2002 politieauto's in de richting van zijn verblijfplaats reden, waaruit hij afleidde dat zij naar hem zochten. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet
aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Na zijn terugkeer naar Bosnië heeft eiser geen concrete problemen ondervonden van de zijde van de Bosnische autoriteiten. De loutere waarneming van zijn zwager, voor zover aan diens mededeling al belang kan worden gehecht, van een aantal politieauto's kan niet leiden tot de conclusie dat eiser wordt gezocht.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat: de brief van de psychiater van 12 februari 2002 is te beschouwen als novum in de zin van artikel 4:6 Awb. In de bestreden beschikking wordt gesteld dat de brief niet als novum kan worden beschouwd omdat in de eerder genoemde uitspraak van de ABRS van 13 maart 2002 is overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid. De ABRS heeft in haar uitspraak aangegeven dat eiser het causaal verband tussen zijn vlucht en de traumatische 'ervaringen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, waarbij in de overweging is betrokken dat geen feitelijke onderbouwing was gegeven van de door eiser gestelde herbelevingen. De brief van de psychiater onderbouwt het door eiser gestelde causale verband, waarbij de psychiater zich eveneens heeft uitgelaten over de bezwaren tegen terugkeer naar Bosnië vanwege de zich voordoende herbelevingen. Van de zijde van eiser is naar voren gebracht dat de herbelevingen niet alleen ontstaan door feitelijke nieuwe daden van vervolging maar ook door gebeurtenissen die door eiser, ten gevolge van zijn psychische toestand, als vervolging worden geduid. De rechtbank is van oordeel dat in de bestreden beschikking sprake is van onvoldoende motivering ter zake de toepasselijkheid van het traumatabeleid, nu verweerder ten onrechte de brief van de psychiater niet als novum in de besluitvorming heeft betrokken.
Verweerder dient ter zake, op grond van het voorafgaande, nader onderzoek te verrichten, waarbij eveneens dient te worden onderzocht welke rol de herbelevingen en het ontstaan daarvan een rol kunnen spelen in de toepassing van het traumatabeleid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door te stellen dat het verzoek om medisch advies van 26 mei 2002 al zou zijn beantwoord in het medisch advies van 25 mei 2002. Zulks blijkt volstrekt niet uit bedoelde
medische advisering en evenmin uit andere feiten of omstandigheden.
4.3 Gelet op het voorgaande leende de asielaanvraag zich niet voor afdoening in het aanmeldcentrum en is het beroep gegrond.
4.4 Er bestaat, op grond van het voorafgaande, aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met in acht neming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op 644,- euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.T. Masmeyer als griffier op 14 juni 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger
beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113. 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 V w 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 1 4 JUN 2002