ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1174

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/1168
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.S.W. Holtrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Bulgaarse zigeunerfamilie en de gevolgen voor minderjarige kinderen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, Ali [I.], die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen, een verbod op zijn uitlevering aan de Verenigde Staten. Eiser is lid van de Bulgaarse zigeunerfamilie [M.], die in de VS wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, diefstal en opzetheling. De feiten dateren van tussen 1996 en 1998, waarna de familie in 1999 naar Nederland is gevlucht. Eiser heeft in Nederland een vergunning tot verblijf aangevraagd op humanitaire gronden, maar zijn eerdere rechtszaken tegen de negatieve beslissingen van de Staatssecretaris van Justitie zijn ongegrond verklaard.

De VS hebben in 2001 om uitlevering van eiser gevraagd, en de rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft dit verzoek in juli 2001 toelaatbaar verklaard. De Hoge Raad heeft in april 2002 het cassatieberoep van eiser verworpen, waardoor de uitlevering toelaatbaar werd verklaard. Eiser stelt dat de uitlevering desastreuze gevolgen zal hebben voor zijn gezin, waaronder zijn vrouw Aranka [M.] en hun vier minderjarige kinderen. Hij wijst op de disproportionele vervolgingsdrang van de VS en de onmenselijke bestraffing die hem te wachten staat, wat in strijd zou zijn met verschillende artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter heeft de gedaagde, de Staat der Nederlanden, in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verschaffen over de uitlevering en de rechtsgang in de VS. De rechter heeft besloten dat er geen uitlevering zal plaatsvinden voordat er meer duidelijkheid is over de situatie van eiser en zijn gezin. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 27 november 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/1168 van:
Ali [I.]
mede in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger
van zijn minderjarige kinderen Natalia [D.], Tatiana [D.], Dragan [D.] en Ali [D.], [ ]
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. B.J. Tieman te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Het Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W. Heemskerk.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 31 oktober 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- Eiser maakt deel uit van de familie [M.], een zigeunerfamilie van Bulgaarse afkomst.
- Eiser en zes andere leden van de familie [M.], worden in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) verdacht van -kort samengevat- deelneming aan een criminele organisatie, diefstal en opzetheling. Het gaat hier om diefstallen in klein- en grootwinkelbedrijven in verschillende staten, waarbij kluizen, geld en laden van winkels (soms na braak) werden weggenomen. Deze feiten hebben zich tussen 1996 en 1998 voorgedaan.
- De familie [M.] is in 1999, nadat enkele leden van de familie door een rechtbank in Florida op borgtocht waren vrijgelaten, naar Nederland gevlucht.
- In Nederland heeft eiser een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aangevraagd.
- De rechtbank te 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, heeft bij uitspraak van 1 november 2001 het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de negatieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaard. Hierbij is ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
- Op 3 april 2001 en 17 mei 2001 hebben de VS om uitlevering van eiser gevraagd.
- De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 13 juli 2001 het uitleveringsverzoek door de VS ten aanzien van eiser toelaatbaar verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de Minister van Justitie geadviseerd om aan deze uitspraak gevolg te geven, alsmede verzocht om tevens aandacht te besteden aan de gevolgen welke uitlevering met zich mee kan brengen voor de minderjarige kinderen van eiser.
- Eiser en zijn vrouw Aranka [M.] hebben als bovenvermeld vier -thans nog minderjarige- kinderen.
- Bij arrest van 16 april 2002 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch verworpen, in die zin dat de uitlevering van eiser toelaatbaar is verklaard.
- Bij brief van 8 augustus 2002 heeft de Minister van Justitie de Amerikaanse autoriteiten gevraagd om tegelijk met de uitlevering van eiser ook zijn minderjarige kinderen te accepteren. Dit verzoek is op 16 augustus 2002 geweigerd.
- Bij beschikking van 29 augustus 2002 heeft de Minister van Justitie de uitlevering van eiser toegestaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven-
1. primair: gedaagde te verbieden eiser aan de VS uit te leveren;
2. subsidiair: gedaagde op te dragen de uitlevering op te schorten totdat is voldaan aan door de voorzieningenrechter vast te stellen voorwaarden;
3. gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.090,--.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Er is sprake van een disproportionele vervolgingsdrang door de VS Eiser is in verband gebracht met slechts twee winkeldiefstallen zonder geweld, bedreiging of wapens. Eiser bevindt zich in Nederland reeds anderhalf jaar in uitleveringsdetentie. In de VS is zijn zaak aangezwengeld door een persoonlijke vendetta van een lokale gezaghebbende politieman. De gevolgen van de uitlevering zullen onomkeerbare desastreuze gevolgen hebben voor het gezin van eiser. Daarnaast is de hantering van het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de VS onterecht gezien de mensenrechtenschendingen zoals bijvoorbeeld geconstateerd in het jaarrapport van Amnesty International van 2001. Voorts bestaat er de mogelijkheid van onbeperkte vreemdelingendetentie na de gevangenisstraf in de VS. Dit is in strijd met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op vrijheid. Eiser die voor een aantal van de aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggende feiten reeds is berecht, staat een gevangenisstraf te wachten van minimaal 10,3 en maximaal 17,2 jaar. Dit is een onmenselijke bestraffing, hetgeen in strijd is met artikel 3 EVRM. De familie [M.], waaronder ook eiser, zijn vrouw en kinderen, zijn statenloos. Hierdoor zijn zij in elk land illegaal en kunnen zij nimmer legaal van land tot land reizen. Wanneer eiser aan de VS wordt uitgeleverd, dan zal hij nooit naar Nederland kunnen terugkeren, noch zullen zijn vrouw en kinderen ooit naar de VS kunnen komen. Eiser zal in geen enkel land met zijn echtgenote en kinderen verenigd kunnen worden. Derhalve zal de uitlevering resulteren in een levenslange verbreking van de feitelijke familieband. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM, het recht op family life. Het is aannemelijk dat eiser in Nederland is geboren, nu zijn ouders ten tijde van zijn geboorte in Nederland verbleven. Zonder duidelijkheid omtrent de eventuele Nederlandse nationaliteit van eiser, kan en mag de Minister van Justitie de uitlevering niet toestaan.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid tot uitlevering van eiser kon beslissen.
3.2. Kennis is genomen van de brieven (met bijlagen) van partijen over en weer, met inlichtingen waarom tijdens de behandeling ter zitting was gevraagd. Zoals hiertoe onder rechtsoverweging 3.7 meer in het algemeen wordt overwogen, zal de kwestie van de vreemdelingendetentie in de VS thans onbesproken worden gelaten, en wel naar aanleiding van het volgende:
3.3. Bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank is onder nummer kg 02/1190 thans een procedure aanhangig waarin eveneens een uitleveringsverbod aan de VS wordt gevorderd. In die procedure is betoogd dat in de VS een systeem van "plea-bargaining" geldt. Dit systeem komt er - kort gezegd - op neer dat in bepaalde strafzaken, een verdachte, alvorens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak ten overstaan van een rechter een aanvang neemt, de mogelijkheid wordt geboden een overeenkomst te sluiten met de bij die zaak betrokken officier van justitie, welke overeenkomst inhoudt dat hij in ruil voor een schuldbekentenis met een mildere straf wordt beloond. Indien een verdachte op een dergelijk aanbod ingaat, doet hij afstand van het recht op een volledige behandeling van zijn zaak door een rechter of een jury.
3.4. De voorzieningenrechter acht het ambtshalve van belang om, gelet op het hiervoor gestelde, inzicht te verkrijgen of ook in de onderhavige zaak sprake is van hantering van genoemd systeem en een daarmee eventueel samenhangend verschil in de te volgen rechtsgang.
3.5. Teneinde het inzicht als hiervoor bedoeld te verkrijgen, zal gedaagde in de gelegenheid worden gesteld binnen de hierna te vermelden termijn (of zoveel eerder als mogelijk) nadere inlichtingen te verschaffen over de volgende punten:
1) zijn er in het verleden aan de autoriteiten van de VS door Nederland personen uitgeleverd aan wie door die autoriteiten, na die uitlevering, geen "plea-bargain" is aangeboden dan wel die de hun aangeboden "plea-bargain" niet hebben aanvaard?
2) indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:
hoe is de rechtsgang in de VS ten aanzien van die personen vervolgens verlopen?
3) hoe is, meer in het algemeen, de prognose van het verloop en de afwikkeling bij het volgen van de verschillende rechtsgangen?
3.6. Eiser zal, na voormelde inlichtingen te hebben ontvangen, hierop binnen de hierna te vermelden termijn een reactie mogen geven. Nadien kan de meest gerede partij zich tot de voorzieningenrechter wenden, waarna zal worden beslist tot voortzetting van de mondelinge behandeling dan wel tot het wijzen van vonnis.
3.7. Gezien het voorgaande zal elke verdere beslissing worden aangehouden. De overige stellingen van eiser behoeven, gelet hierop, op dit moment geen bespreking. Er wordt vanuit gegaan dat niet tot uitlevering van eiser zal worden overgegaan alvorens nader zal zijn beslist.
3.8. De inhoud en het karakter van de onderhavige zaak vormen aanleiding om, op de voet van artikel 337, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te bepalen dat het instellen van hoger beroep tegen dit (tussen)vonnis is toegelaten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Stelt gedaagde in de gelegenheid binnen drie maanden na de datum van dit vonnis nadere inlichtingen te verschaffen over de onder 3.5. genoemde punten.
Bepaalt dat voornoemde aan de voorzieningenrechter te verstrekken inlichtingen gelijktijdig worden toegezonden aan de advocaat van eiser, die daarop schriftelijk een reactie kan geven binnen een maand na ontvangst van bedoelde inlichtingen.
Bepaalt dat het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis is toegelaten.
Houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Holtrop en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2002 in tegenwoordigheid van de griffier. AB