ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1117

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/1164
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.S.W. Holtrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Bulgaarse zigeunerfamilie aan de Verenigde Staten en de gevolgen voor de mensenrechten

In deze zaak, die op 27 november 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde eiser Angelo [M.], in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarig kind Kole M., een verbod op zijn uitlevering aan de Verenigde Staten. Eiser, lid van een Bulgaarse zigeunerfamilie, werd in de VS verdacht van deelname aan een criminele organisatie, diefstal en opzetheling, met feiten die zich tussen 1996 en 1998 hadden voorgedaan. De familie [M.] was in 1999 naar Nederland gevlucht na vrijlating op borgtocht van enkele leden in Florida. Eiser had een vergunning tot verblijf aangevraagd op humanitaire gronden, maar zijn verzoek werd door de rechtbank ongegrond verklaard. De VS vroegen om uitlevering, die door de rechtbank te 's-Hertogenbosch in juli 2001 toelaatbaar werd verklaard. De Hoge Raad verwierp in april 2002 het cassatieberoep van eiser, waardoor de uitlevering werd toegestaan.

Eiser voerde aan dat de uitlevering disproportionele gevolgen zou hebben voor zijn gezin, dat hij in Nederland al anderhalf jaar in uitleveringsdetentie zat, en dat er mensenrechtenschendingen in de VS plaatsvonden. Hij stelde dat de uitlevering zou leiden tot een levenslange verbreking van de familiebanden, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter oordeelde dat er meer informatie nodig was over de uitleveringsprocedure en de rechtsgang in de VS, en stelde gedaagde in de gelegenheid om binnen drie maanden nadere inlichtingen te verschaffen. De beslissing over de uitlevering werd aangehouden, en het instellen van hoger beroep tegen het vonnis werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 27 november 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/1164 van:
Angelo [M],
eiser,
mede in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger
van zijn minderjarig kind Kole M.,
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. B.J. Tieman te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Het Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. W. Heemskerk.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 31 oktober 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- Eiser maakt deel uit van de familie [M.], een zigeunerfamilie van Bulgaarse afkomst.
- Eiser en zes andere leden van de familie [M.], worden in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) verdacht van -kort samengevat- deelneming aan een criminele organisatie, diefstal en opzetheling. Het gaat hier om diefstallen in klein- en grootwinkelbedrijven in verschillende staten, waarbij kluizen, geld en laden van winkels (soms na braak) werden weggenomen. Deze feiten hebben zich tussen 1996 en 1998 voorgedaan.
- De familie [M.] is in 1999, nadat enkele leden van de familie door een rechtbank in Florida op borgtocht waren vrijgelaten, naar Nederland gevlucht.
- In Nederland heeft eiser een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aangevraagd.
- De rechtbank te 's-Gravenhage, sector bestuursrecht heeft bij uitspraak van 1 november 2001 het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de negatieve beslissing van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaard. Hierbij is ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
- Op 3 april 2001 en 17 mei 2001 hebben de VS om uitlevering van eiser gevraagd.
- De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 13 juli 2001 het uitleveringsverzoek door de VS ten aanzien van eiser toelaatbaar verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de Minister van Justitie geadviseerd om aan deze uitspraak gevolg te geven.
- Eiser en zijn vrouw Sali [M.] hebben tien kinderen (Julia, Maria, Helen, Aranka, John Dragon, Lica, Lidija, Virginia, Kocak en Kole), onder wie als bovenvermeld één -thans nog minderjarig- kind.
- Bij arrest van 16 april 2002 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch verworpen, in die zin dat de uitlevering van eiser toelaatbaar is verklaard.
- Bij beschikking van 29 augustus 2002 heeft de Minister van Justitie de uitlevering van eiser toegestaan.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven-
1. primair: gedaagde te verbieden eiser aan de VS uit te leveren;
2. subsidiair: gedaagde op te dragen de uitlevering op te schorten totdat is voldaan aan door de voorzieningenrechter vast te stellen voorwaarden;
3. gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.090,--.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Er is sprake van een disproportionele vervolgingsdrang door de VS Eiser is in verband gebracht met slechts twee winkeldiefstallen zonder geweld, bedreiging of wapens. Eiser bevindt zich in Nederland reeds anderhalf jaar in uitleveringsdetentie. In de VS is zijn zaak aangezwengeld door een persoonlijke vendetta van een lokale gezaghebbende politieman. De gevolgen van de uitlevering zullen onomkeerbare desastreuze gevolgen hebben voor het gezin van eiser. Daarnaast is de hantering van het vertrouwensbeginsel ten aanzien van de VS onterecht gezien de mensenrechtenschendingen zoals bijvoorbeeld geconstateerd in het jaarrapport van Amnesty International van 2001. Voorts bestaat er de mogelijkheid van onbeperkte vreemdelingendetentie na de gevangenisstraf in de VS. Dit is in strijd met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), het recht op vrijheid. Eiser die voor een aantal van de aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggende feiten reeds is berecht, staat een gevangenisstraf te wachten van minimaal 9,85 en maximaal 16,4 jaar. Dit is een onmenselijke bestraffing, hetgeen in strijd is met artikel 3 EVRM. De familie [M.], waaronder ook eiser, zijn vrouw en kinderen, zijn statenloos. Hierdoor zijn eiser, zijn vrouw en hun kinderen in elk land illegaal en zij kunnen nimmer legaal van land tot land reizen. Wanneer eiser aan de VS wordt uitgeleverd, dan zal hij nooit naar Nederland kunnen terugkeren, noch zal zijn minderjarig kind ooit naar de VS kunnen komen. Eiser zal ik geen enkel land met zijn familie verenigd kunnen worden. Derhalve zal de uitlevering resulteren in een levenslange verbreking van de feitelijke familieband. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM, het recht op family life.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid tot uitlevering van eiser kon beslissen.
3.2. Kennis is genomen van de brieven (met bijlagen) van partijen over en weer, met inlichtingen waarom tijdens de behandeling ter zitting was gevraagd. Zoals hiertoe onder rechtsoverweging 3.7 meer in het algemeen wordt overwogen, zal de kwestie van de vreemdelingendetentie in de VS thans onbesproken worden gelaten, en wel naar aanleiding van het volgende:
3.3. Bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank is onder nummer kg 02/1190 thans een procedure aanhangig waarin eveneens een uitleveringsverbod aan de VS wordt gevorderd. In die procedure is betoogd dat in de VS een systeem van "plea-bargaining" geldt. Dit systeem komt er - kort gezegd - op neer dat in bepaalde strafzaken, een verdachte, alvorens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak ten overstaan van een rechter een aanvang neemt, de mogelijkheid wordt geboden een overeenkomst te sluiten met de bij die zaak betrokken officier van justitie, welke overeenkomst inhoudt dat hij in ruil voor een schuldbekentenis met een mildere straf wordt beloond. Indien een verdachte op een dergelijk aanbod ingaat, doet hij afstand van het recht op een volledige behandeling van zijn zaak door een rechter of een jury.
3.4. De voorzieningenrechter acht het ambtshalve van belang om, gelet op het hiervoor gestelde, inzicht te verkrijgen of ook in de onderhavige zaak sprake is van hantering van genoemd systeem en een daarmee eventueel samenhangend verschil in de te volgen rechtsgang.
3.5. Teneinde het inzicht als hiervoor bedoeld te verkrijgen, zal gedaagde in de gelegenheid worden gesteld binnen de hierna te vermelden termijn (of zoveel eerder als mogelijk) nadere inlichtingen te verschaffen over de volgende punten:
1) zijn er in het verleden aan de autoriteiten van de VS door Nederland personen uitgeleverd aan wie door die autoriteiten, na die uitlevering, geen "plea-bargain" is aangeboden dan wel die de hun aangeboden "plea-bargain" niet hebben aanvaard?
2) indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord:
hoe is de rechtsgang in de VS ten aanzien van die personen vervolgens verlopen?
3) hoe is, meer in het algemeen, de prognose van het verloop en de afwikkeling bij het volgen van de verschillende rechtsgangen?
3.6. Eiser zal, na voormelde inlichtingen te hebben ontvangen, hierop binnen de hierna te vermelden termijn een reactie mogen geven. Nadien kan de meest gerede partij zich tot de voorzieningenrechter wenden, waarna zal worden beslist tot voortzetting van de mondelinge behandeling dan wel tot het wijzen van vonnis.
3.7. Gezien het voorgaande zal elke verdere beslissing worden aangehouden. De overige stellingen van eiser behoeven, gelet hierop, op dit moment geen bespreking. Er wordt vanuit gegaan dat niet tot uitlevering van eiser zal worden overgegaan alvorens nader zal zijn beslist.
3.8. De inhoud en het karakter van de onderhavige zaak vormen aanleiding om, op de voet van artikel 337, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te bepalen dat het instellen van hoger beroep tegen dit (tussen)vonnis is toegelaten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Stelt gedaagde in de gelegenheid binnen drie maanden na de datum van dit vonnis nadere inlichtingen te verschaffen over de onder 3.5. genoemde punten.
Bepaalt dat voornoemde aan de voorzieningenrechter te verstrekken inlichtingen gelijktijdig worden toegezonden aan de advocaat van eiser, die daarop schriftelijk een reactie kan geven binnen een maand na ontvangst van bedoelde inlichtingen.
Bepaalt dat het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis is toegelaten.
Houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Holtrop en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2002 in tegenwoordigheid van de griffier. AB