ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1020

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/666 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over premiedifferentiatie bij arbeidsongeschiktheid door zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Janszen Accountancy B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, Janszen Accountancy B.V., was het niet eens met het besluit van verweerder om bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidsrisico rekening te houden met de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster als gevolg van zwangerschap en bevalling. Eiseres stelde dat deze arbeidsongeschiktheid niet veroorzaakt was door de arbeidsomstandigheden en daarom niet aan haar als werkgever kon worden toegerekend.

De rechtbank overwoog dat het Besluit premiedifferentiatie WAO geen onderscheid maakt tussen arbeidsongeschiktheid door ziekte en arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling. De rechtbank concludeerde dat de wetgever niet de intentie had om rekening te houden met de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie. Het risico van arbeidsongeschiktheid is in algemene zin bepalend voor het premiedifferentiatiestelsel, onafhankelijk van de vraag of de arbeidsongeschiktheid verband houdt met de arbeidsomstandigheden.

De rechtbank verwees naar de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet pemba), die beoogt werkgevers te stimuleren tot een adequaat preventie- en reïntegratiebeleid. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de relevante bepalingen van het Besluit buiten toepassing te verklaren, en dat de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in een vergelijkbare zaak niet relevant was, aangezien deze nog niet onherroepelijk was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 02/666 WAO
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Janszen Accountancy B.V., gevestigd te Monster, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 26 november 2001 heeft verweerder (GAK Nederland B.V.) ten aanzien van eiseres het gedifferentieerde premiepercentage ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002 vastgesteld op 6,06%.
Bij besluit van 7 januari 2002 heeft verweerder het hiertegen door eiseres bij brief van 29 november 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 februari 2002, ingekomen bij de rechtbank op 19 februari 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 4 april 2002 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 20 september 2002 ter zitting behandeld.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door T.J.E. Jansen.
Namens verweerder is (met bericht vooraf) niemand verschenen.
Motivering
Eiseres kan zich er niet mee verenigen dat bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidsrisico, dat het uitgangspunt vormt voor de opslagpremie, rekening is gehouden met de arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling van één van haar werkneemsters. Kort gezegd voert eiseres hiertoe aan dat de arbeidsongeschiktheid niet is veroorzaakt door de arbeidsomstandigheden, en daarom haar als werkgeefster niet kan worden toegerekend.
Met de op 1 januari 1998 in werking getreden Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet pemba) is beoogd de werkgever te stimuleren om ten aanzien van arbeidsongeschiktheid een adequaat preventie- en reïntegratiebeleid te voeren. Bij wijze van financiële prikkel is de door de werkgever te betalen WAO-premie gedeeltelijk afhankelijk gemaakt van de aan (voormalige) werknemers uitgekeerde WAO-uitkeringen in een bepaald jaar.
De door de werkgever te betalen premie bestaat uit een vaste basispremie en een gedifferentieerde premie. Hoe de gedifferentieerde premie wordt berekend is geregeld in het op artikel 78, zesde lid, van de WAO gebaseerde Besluit premiedifferentiatie WAO (hierna te noemen: het Besluit).
Kort gezegd is de hoogte van de gedifferentieerde premie afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidsrisico van het betreffende bedrijf. Dit is de verhouding tussen de uitkeringslasten voor de WAO en de gemiddelde loonsom van dat bedrijf. Is dit risico lager dan het landelijk gemiddelde, dan resulteert dit in een korting op de door verweerder vastgestelde gemiddelde premie. Een hoger risico daarentegen leidt tot opslag op de premie.
De rechtbank overweegt dat in het Besluit geen onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsongeschiktheid door ziekte en gebreken in algemene zin, en arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling. De Ziektewet kent terzake wel speciale regels. Gelet op doel en strekking van de Wet pemba vermag de rechtbank evenwel niet in te zien dat bedoeld onderscheid een rol zou dienen te spelen bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie, en dus ten onrechte niet zou zijn verwerkt in het Besluit. Uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat beoogd is om rekening te houden met de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, dan wel met de arbeidsomstandigheden. Het risico van arbeidsongeschiktheid is in algemene zin bepalend voor het premiedifferentiatiestelsel, geheel onafhankelijk van het antwoord op de vraag of de arbeidsongeschiktheid enig verband houdt met de arbeidsomstandigheden, en of de werkgever ter zake enig verwijt zou kunnen worden gemaakt.
Bij de evaluatie van de wet heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verklaard dat er voor vrouwen, die in verband met zwangerschap en bevalling arbeidsongeschiktheid zijn geworden, geen uitzondering behoeft te worden gemaakt, omdat het risico dat vrouwen na zwangerschap arbeidsongeschikt blijven, zeer klein is. Als bijkomend argument voerde de staatssecretaris aan, dat de werkgever ook voor deze categorie arbeidsongeschikten inspanningen zou dienen te leveren met het oog op reïntegratie, ook al kan de werkgever het intreden van het risico niet beïnvloeden. Het doel van de Wet pemba geldt dus onverkort.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de relevante bepalingen van het Besluit buiten toepassing zouden dienen te blijven wegens strijd met (het stelsel van) de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsplicht bij Ziekte (WULBZ), dan wel met bepalingen van internationale verdragen. Weliswaar heeft de wetgever een speciale regeling willen treffen voor ziekengeld in verband met zwangerschap en bevalling, ter uitvoering van (onder meer) internationale afspraken om zwangerschaps- en bevallingsverlof in het publieke stelsel te houden, maar uit niets blijkt dat deze verplichting zich ook uitstrekt tot arbeidsongeschiktheid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling.
Eiseres heeft zich beroepen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2001 (USZ 2001/92) in een vergelijkbare zaak, waarin een andersluidend oordeel is vervat. Deze uitspraak is echter nog niet onherroepelijk, nu daartegen door verweerder hoger beroep is ingesteld.
Het beroep is ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2002, in tegenwoordigheid van de griffier C.P. van Veldhoven.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: