RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
nevenzittingsplaats Rotterdam
Inzake : A, verzoekster,
gemachtigde mr. E.H.M. Graafmans, advocaat te Middelburg,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. B.J. van Benschop, ambtenaar ten departemente van het Ministerie voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoekster, geboren op [...] 1975, bezit de Algerijnse nationaliteit. Op 26 februari 2002 heeft B, verder aan te duiden als referent, ten behoeve van verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel 'verblijf bij Nederlandse echtgenoot B'.
2. In verband met deze aanvraag is op 22 mei 2002 een positief advies door de Korpschef van het regionaal politiekorps Zeeland gegeven tot afgifte van een mvv. Op deze aanvraag is door verweerder op 21 augustus 2002 afwijzend beslist. Verzoekster heeft op 21 augustus 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
3. Op 21 augustus 2002 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoekster zonder mvv naar Nederland mag reizen om alhier een verblijfsvergunning aan te vragen. Ter zitting heeft verzoekster het petitum gewijzigd in die zin dat verzocht wordt tot afgifte van de mvv. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
4. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 16 september 2002. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting referent aanwezig.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 1 onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt onder een machtiging tot voorlopig verblijf verstaan: "het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf, ..., afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden;".
In Vc 2000 B/1.1.1 staat vermeld dat "een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van een verblijfstitel".
3. Verzoekster stelt in aanmerking te komen voor afgifte van een mvv in Frankrijk. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij in Frankrijk in afwachting is van een beslissing op haar aanvraag om toelating als vluchteling en derhalve met instemming van de Franse autoriteiten in Frankrijk verblijft. Frankrijk is voor haar daarom het land van bestendig verblijf.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet voor afgifte van de mvv in aanmerking komt. Verweerder overweegt daartoe dat verzoekster geen verblijfstitel heeft in Frankrijk en in dit land derhalve niet aangemerkt kan worden als het land van bestendig verblijf.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Voorop gesteld wordt dat het begrip "bestendig verblijf" in de Vw 2000 een feitelijk begrip is en het verweerder niet vrijstaat aan dit feitelijk begrip in de Vc 2000 een juridische invulling te geven. De voorzieningenrechter kan een feitelijk begrip volledig toetsen waarbij onder meer de bedoeling van de wetgever relevant is.
Daartoe is van belang dat uit de Memorie van Toelichting (TK 1998-1999, 26732, nr. 3, pagina 15) afgeleid kan worden dat geen wijziging van de terminologie is beoogd ten opzichte van de Vreemdelingenwet (Vw). In Vc 1994 A4/6.3 was bepaald dat "een land van bestendig verblijf een land is waar de vreemdeling gerechtigd is voor drie maanden te verblijven." De voorzieningenrechter ziet niet in op grond waarvan verweerder in Vc 2000 het begrip nog enger ge nterpreteerd heeft nu geen wijziging in de terminologie is opgetreden.
De ratio van de regeling is dat "de vreemdeling die verblijf in Nederland beoogt, allereerst in het buitenland een aanvraag om een mvv indient en de beslissing daarop afwacht alvorens Nederland in te reizen, waardoor de overheid in staat is om te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor voldongen feiten te worden geplaatst."(TK 1996-1997, 25 544, nr. 6, pagina 6).
Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder een te beperkte invulling hanteert van het begrip "bestendig verblijf". Niet weersproken is dat verzoekster met instemming van de Franse autoriteiten sinds de tweede helft van 2001 in Frankrijk verblijft in afwachting van een beslissing op haar asielverzoek.
6. Gelet op het vorenstaande zal de voorziening worden toegewezen in die zin dat verweerder wordt opgedragen tot afgifte van de mvv aan verzoekster over te gaan binnen 2 weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
7. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoekschrift redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 322,- euro en wegingsfactor 1).
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen 2 weken na de datum van verzending van de uitspraak aan verzoekster een mvv af te geven;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad 102,10 euro vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. van Dort, griffier.
afschrift verzonden op: 24 september 2002