RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757214-02
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 11 november 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring Noordsingel Rotterdam.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 oktober 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr L.M.E. van der Wees heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot euro 13.500,00 subsidiair 107 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 telastgelegde feit heeft de rechtbank - onder meer - het volgende overwogen.
Uit de zich in het strafdossier bevindende bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met zijn broer [broer] en [medeverdachte] op 22 maart [[benadeelde partij] op straat heeft geprobeerd te vermoorden door die [benadeelde partij] met een vuurwapen in de rug te schieten.
Verdachte ontkent bij deze poging moord betrokken te zijn geweest. Gezien onder meer de verklaringen bij de politie van zijn medeverdachten en andere getuigen komt de rechtbank tot de volgende beschrijving van de gebeurtenissen voorafgaande aan, tijdens en na afloop van het plegen van dit delict en het aandeel van verdachte daarin.
De broer van verdachte, [broer], is in de nacht van 20 op 21 maart 2002 het slachtoffer geworden van een ripdeal. Naar aanleiding van deze ripdeal heeft [broer] een wapen laten bezorgen. Tevens heeft hij meerdere mensen, waaronder verdachte, gebeld en medegedeeld dat hij geript was. Vervolgens is [broer], dezelfde avond, samen met verdachte en vrienden op zoek gegaan naar [benadeelde partij], waarvan [broer] dacht dat hij betrokken was bij die ripdeal. [broer] heeft hierbij meerdere keren gezegd dat hij [benadeelde partij] wilde vermoorden. Nadat ze [benadeelde partij] niet hebben kunnen vinden zijn zij allen huiswaarts gekeerd. [broer] heeft de dag daarna [medeverdachte] verteld dat hij op zoek was naar [benadeelde partij]. Later op de dag heeft [medeverdachte] [broer] verteld waar hij [benadeelde partij] kon vinden. Vervolgens heeft [broer] zijn wapen doorgeladen en wederom gezegd dat hij [benadeelde partij] zou vermoorden als hij hem zou zien. [broer] heeft tijdens de daarop volgende zoektocht [benadeelde partij] echter niet aangetroffen, waarop hij 's avonds - in de auto van zijn vriendin - met verdachte en [medeverdachte] opnieuw opzoek is gegaan naar [benadeelde partij], waarbij [broer] wederom meerdere malen gezegd heeft dat hij [benadeelde partij] echt dood wilde hebben. Nadat [broer] [benadeelde partij] gezien had, heeft hij zijn (doorgeladen) vuurwapen aan [medeverdachte] gegeven en heeft hem verzocht uit te stappen teneinde na te gaan of de persoon die hij had gezien ook daadwerkelijk [benadeelde partij] was. Nadat [medeverdachte] hem verteld had dat de door hem gesignaleerde persoon inderdaad [benadeelde partij] was, hebben verdachte, [broer] en [medeverdachte] overlegd wie hem zou doodschieten en [medeverdachte] heeft toen gezegd dat hij het zou doen. Vervolgens is [medeverdachte] naar [benadeelde partij] toegelopen, heeft een vuurwapen op zijn rug gezet en heeft geschoten. Gedurende deze schietpartij heeft verdachte samen met [broer] in de auto (met gedoofde koplampen) gewacht op [medeverdachte] om vervolgens gezamenlijk te vluchten.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met [broer] en [medeverdachte], met als doel dat [benadeelde partij] zou worden doodgeschoten. Verdachte moet daarom als mededader van de poging tot moord op [benadeelde partij] moet worden beschouwd.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft nadat zijn broer het slachtoffer was geworden van een ripdeal waardoor die zich zo vernederd voelde dat hij meende dat hij daarop wel moest reageren, meegedaan aan diverse zoektochten naar één van de (mogelijke) daders van die ripdeal. Verdachte wist hierbij dat zijn broer deze (mogelijke) dader wilde vermoorden en tevens wist hij dat zijn broer te dien einde een vuurwapen had aangeschaft. Verdachte had bij voornoemde zoektochten zelf ook een vuurwapen bij zich. Vervolgens heeft verdachte samen met zijn mededaders met een vuurwapen getracht één van de (mogelijke) daders van die ripdeal te vermoorden. Dusdoende heeft verdachte samen met zijn mededaders het recht op een uiterste grove wijze in eigen handen genomen. De omstandigheid dat het slachtoffer, tegen wiens rug het wapen is gezet, deze moordaanslag heeft overleefd, is een zeer gelukkige die echter geenszins aan verdachte en/ of zijn mededaders is te danken.
Door deze, op de openbare weg gepleegde, berekende en koelbloedige daad - waaruit een geringschatting blijkt voor het menselijk leven - is de rechtsorde ernstig geschokt en is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Verdachte heeft dusdoende niet alleen het slachtoffer aanzienlijk lichamelijk letsel toegebracht, maar heeft hem ook angst aangejaagd. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen hier, naar de ervaring leert, nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen van ondervinden.
Tevens heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders zeer veel maatschappelijke onrust veroorzaakt, daar mensen deze schietpartij van dichtbij hebben zien gebeuren en anderen daarvan hebben gehoord. Voor de omstanders is een dergelijk incident een traumatische en angstige gebeurtenis geweest, hetgeen leidt tot grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Tevens is andermaal duidelijk geworden dat het (onbevoegd) voorhanden hebben van vuurwapens en munitie absoluut ontoelaatbaar is en dat tegen dergelijk ongecontroleerd bezit van vuurwapens en (bijbehorende) munitie krachtig opgetreden dient te worden.
Voorts heeft verdachte zich samen met anderen gedurende een periode van ongeveer een jaar telkens schuldig gemaakt aan - kort gezegd - de handel in cocaïne. Dusdoende heeft verdachte samen met die mededader de volksgezondheid in gevaar gebracht. Cocaïne is immers voor de gezondheid van gebruikers een zeer schadelijke stof en het gebruik daarvan is ook bezwaarlijk voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde vormen van criminaliteit. De rechtbank kan derhalve niet voorbijgaan aan het feit dat de aard van de strafbare feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, weer andere vormen van criminaliteit uitlokt en bevordert. Het bezit en de handel van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
De rechtbank neemt mede in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 25 april 2002 reeds eerder is veroordeeld voor zowel overtreding van de Opiumwet als agressieve geweldsdelicten.
De rechtbank rekent verdachte de koelbloedige moordpoging het zwaarst aan, maar ook aan de andere feiten kent de rechtbank groot gewicht toe. Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de straf voorts acht geslagen op de straf die de mededaders van verdachte ter zake opgelegd hebben gekregen respectievelijk zullen krijgen nu zij immers gezamenlijk op pad zijn gegaan om [benadeelde partij] te vermoorden. De rechtbank laat echter wel in het voordeel van verdachte meewegen dat verdachte niet zelf op het slachtoffer heeft geschoten en dat de beslissing om zulks te doen een initiatief was van de broer van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 13.500,00
Deze vordering is door de verdediging weersproken, maar is wat betreft post 1 door het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen genummerd PL1514/2002/15837-238 en de daarbij behorende bijlagen, gestaafd.
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde en bewezenverklaarde feit schade heeft geleden, voorzover het de post 1 (ziekenhuisrekeningen) alsmede post 2 (kleding) tot een bedrag van
euro 250,00. De rechtbank acht derhalve deze schade voor een bedrag groot euro 13.250,00 voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot euro 13.250,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
- 24c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij -gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van poging moord;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 7 JAAR;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 april 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 april 2002;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], girorekening [girorekening], een bedrag van euro 13.250,00, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met de bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
euro 13.250,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 106 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Boerwinkel en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2002.