ECLI:NL:RBSGR:2002:AF0125

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.925.612-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • A. Don
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in drugspand met fatale gevolgen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De verdachte was betrokken bij een ruzie in een drugspand met het latere slachtoffer, waarbij de verdachte aanvankelijk probeerde de confrontatie te vermijden. Echter, toen het slachtoffer, gewapend met een poot van een strijkplank en een mes, de verdachte achterna kwam, besloot de verdachte zich om te draaien en de confrontatie aan te gaan. Tijdens de worsteling die volgde, raakte het slachtoffer gewond door een steek met zijn eigen mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin hij zich moest verdedigen, maar dat het beroep op noodweer niet toekwam aan de verdachte, omdat hij zelf de confrontatie had opgezocht.

De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk had gestoken en daarmee een aanmerkelijke kans op ernstige verwondingen had aanvaard. De ernst van het feit was evident, vooral gezien het feit dat het slachtoffer in de hartstreek was geraakt, maar gelukkig niet aan de gevolgen was overleden. De verdachte was eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en hield rekening met de gewelddadige gedragingen van het slachtoffer als verzachtende omstandigheid. De rechtbank verklaarde niet bewezen wat de verdachte verder was ten laste gelegd en sprak hem daarvan vrij.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.925.612-02
rolnummer 4
's-Gravenhage, 7 november 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
postadres: [adres], [woonplaats],
verblijvende aan de [verblijfadres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
Penitentiair Complex Scheveningen, Unit 2.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 oktober 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr Dubbeld-Haks, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Klee heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
De raadsvrouw van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het handelen van haar cliënt een noodzakelijke reactie was op een dreigende wederrechtelijke aanranding die van achteren kwam, door zich om te draaien en een poging te doen het latere slachtoffer het wapen -een poot van een strijkplank- af te pakken. Haar cliënt dient derhalve te worden ontslagen van rechtsvervolging, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vast staat dat verdachte in een drugspand ruzie heeft gekregen met het latere slachtoffer (verder te noemen [slachtoffer]) over een hoeveelheid verdovende middelen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de ruzie er aanvankelijk voor koos om de confrontatie met [slachtoffer], te vermijden door weg te lopen. Later, toen verdachte op straat stond, zag hij [slachtoffer] op zich afkomen met in zijn ene hand de poot van de strijkplank en in zijn andere hand een mes. Op dat moment liep verdachte weg, omdat hij geen problemen wilde. Verdachte verklaarde dat hij de indruk kreeg dat [slachtoffer] de confrontatie met hem aan wilde. Toen verdachte zag dat [slachtoffer] als een wilde achter hem aan kwam lopen heeft verdachte bedacht dat als [slachtoffer] de confrontatie wilde, hij deze ook kon krijgen. Verdachte had daarbij (aldus zijn verklaring bij de politie) de bedoeling om [slachtoffer] een paar hoeken te verkopen. Verdachte heeft zich vervolgens omgedraaid en is een worsteling aangegaan, waarbij het slachtoffer tijdens die worsteling door een steek van zijn eigen mes gewond is geraakt.
Door aldus zelf bewust de confrontatie aan te gaan en niet, zoals hij aanvankelijk van plan was, door te gaan met weg te lopen, heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht dat hij zich moest verdedigen. Onder deze omstandigheden komt verdachte een beroep op noodweer niet toe.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Een uit de hand gelopen ruzie naar aanleiding van een hoeveelheid verdovende middelen in een gebruikerspand, heeft verdachte doen besluiten te vluchten voor het latere slachtoffer die hem met de poot van een strijkplank achtervolgde. Verdachte heeft zich vervolgens op enig moment omgedraaid en nadat hij met die ijzeren poot op zijn hoofd geslagen was, met het slachtoffer geworsteld. Daarbij heeft verdachte de hand van het slachtoffer waarin het mes zich bevond vastgepakt, waarbij de punt van het mes gericht was op het lichaam van het slachtoffer. Door vervolgens het slachtoffer op de grond te werken werd de punt van het mes in de borst van het slachtoffer gedreven. Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer een ernstige steekwond opliep en heeft hij aldus opzettelijk gestoken.
Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer die geraakt werd in de hartstreek niet aan de gevolgen van die steekpartij is overleden.
De ernst van een dergelijke feit spreekt voor zich.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat uit een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt dat verdachte vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het vroeghulprapport van het Servicepunt Reclassering van Parnassia d.d. 23 juli 2002, opgesteld door A. Rotteveel, reclasseringswerker.
De rechtbank laat echter als verzachtende omstandigheid meewegen dat het slachtoffer zich gewelddadig heeft gedragen jegens verdachte. De rechtbank zal daarom een aanmerkelijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
poging doodslag
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 22 juli 2002 en
in voorlopige hechtenis gesteld op 23 juli 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Don en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2002, zijnde
mr Timmermans niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.