ECLI:NL:RBSGR:2002:AF0107

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.004.040/02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drugshandel en wapenbezit met vrijspraak voor een deel van de tenlastelegging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder drugshandel en wapenbezit. De officier van justitie, mr. J.S. de Vries, eiste een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden, met verbeurdverklaring van een in beslag genomen Ford Mondeo. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van een van de tenlastegelegde feiten, omdat dit feit enkel door de economische kamer kon worden behandeld. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen duidelijke gronden waren voor de observatie van de verdachte. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende redenen waren om de verdachte als verdachte aan te merken, gezien zijn contacten met medeverdachten en de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, het voorbereiden van een feit door voorwerpen voorhanden te hebben, en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had eerder al een veroordeling voor overtredingen van de Opiumwet en was betrokken bij de verkoop van 70.000 XTC-pillen. Daarnaast werden er chemicaliën aangetroffen die bestemd waren voor de vervaardiging van synthetische drugs, en had de verdachte twee verboden wapens in zijn bezit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank verklaarde ook het in beslag genomen voertuig verbeurd, maar sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.004.040/02
's-Gravenhage, 1 november 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring (de IJssel) te Krimpen aan den IJssel.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 oktober 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.S. de Vries heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1., 2. en 3. als 1e en 2e cumulatief/alternatief en onder 4. telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen- hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C., aan dit vonnis is gehecht- onder verdachte inbeslaggenomen personenauto, merk Ford Mondeo, zal worden verbeurdverklaard.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het onder 3. als 2e cumulatief/alternatief telastgelegde feit nu de officier van justitie dit feit ingevolge artikel 38 van de Wet op de Economische Delicten uitsluitend kan aanbrengen bij de economische (meervoudige) kamer van de rechtbank.
Dit gelet op het feit dat artikel 56 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie met ingang van 1 januari 2002 is komen te vervallen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Door de raadsman is namens verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt op welke gronden zijn cliënt voor de bewuste observatie d.d. 11 juli 2002 als verdachte is aangemerkt. Cliënt is dan ook ten onrechte op die datum onder observatie genomen.
Voorts is cliënt gevolgd door leden van een politieel observatieteam zonder dat zich bij de stukken een bevel van de officier van justitie bevindt, als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit de inhoud van de processtukken en het behandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie heeft gegeven in een onderzoek naar een verdachte, genaamd [medeverdachte1]. Blijkens de redactie van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering kan gedurende een dergelijke observatie een persoon worden gevolgd. Een dergelijk bevel tot stelselmatige observatie is niet beperkt tot personen tegen wie een verdenking van het plegen van een misdrijf bestaat.
Uit de stukken blijkt dat verdachte vóór 11 juli 2002 contact heeft gehad met [medeverdachte1]. In het kader van het onderzoek tegen [medeverdachte1] is verdachte derhalve als één van diens contacten in beeld gekomen. Teneinde op 11 juli 2002 [medeverdachte1] weer onder observatie te kunnen nemen is onder andere uitgekeken naar verdachte als één van de personen in wiens gezelschap [medeverdachte1] zou kunnen worden aangetroffen en gekeken bij één van de adressen waar [medeverdachte1] zich mogelijk zou ophouden, te weten het bedrijf Schiehal BV. aan de Schieweg te Delft. Aldaar wordt verdachte aangetroffen en wordt gezien dat verdachte op een gegeven moment contact heeft met [medeverdachte2], tegen wie op dat moment ook een strafrechtelijk onderzoek loopt.
Korte tijd later wordt gezien dat verdachte en [medeverdachte2] wederom contact hebben waarbij een aantal zakken met inhoud door [medeverdachte2] in de kofferbak van verdachtes' auto worden gezet.
Deze zakken worden weer korte tijd later door verdachte overgedragen aan een persoon waar verdachte korte tijd voor voormelde ontmoeting met [medeverdachte2] contact mee had.
Op grond van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tegen verdachte [verdachte] op dat moment een redelijk vermoeden van schuld bestond en dat hij derhalve als verdachte kon worden aangemerkt.
Voorts is uit de inhoud van de processtukken en ter terechtzitting niet gebleken dat verdachte [verdachte] op stelselmatige wijze is geobserveerd.
De rechtbank acht de officier van justitie derhalve ontvankelijkheid in de vervolging van verdachte.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2. is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1. en 3.1e cumulatief/alternatief en 4. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte is blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld terzake van overtreding van de Opiumwet. Desondanks is verdachte samen met anderen wederom betrokken geweest bij de verkoop en aflevering van 70.000 XTC-pillen. Tevens zijn bij gelegenheid van de doorzoeking van de woning van verdachte chemicaliën aangetroffen, die bestemd zijn voor de vervaardiging van synthetische drugs. Deze middelen vormen een gevaar voor de gezondheid van personen en de vervaardiging en verkoop van deze stoffen dient derhalve krachtig te worden bestreden.
Voorts heeft verdachte in zijn woning -zonder daartoe te zijn gemachtigd- twee verboden wapens voorhanden gehad.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 verbeurdverklaren, zijnde dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot dit aan verdachte toebehorende voorwerp het onder 1. bewezenverklaarde feit is begaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verdachte bij dagvaarding onder 3. 2e cumulatief/alternatief telastgelegde feit;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2. telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 3. 1e cumulatief/alternatief en 4. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde feit :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 3. 1e cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit :
een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van het onder 4. bewezenverklaarde feit :
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 12 juli 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 15 juli 2002;
verklaart verbeurd het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten een personenauto, merk Ford Mondeo, voorzien van het kenteken [kenteken];
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
C. Wapenaar en A.H. Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2002.