RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers : 09.900.032/02
09.026.114/00 (vord.TUL.)
's-Gravenhage, 1 november 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 oktober 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouwe mr. M.E.H.G. Le Clercq-Tijks, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. M.J.M. Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1. als 5e telastgelegde diefstal (gepleegd op 9 december 2001 te Zoetermeer) wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding (overigens) onder 1., alsmede onder 2.primair, 3. en 4. telastgelegde, zulks met uitsluiting van de ad informandum gevoegde feiten, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Tevens vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld om een taakstraf te verrichten voor de duur van 240 uren, bestaande uit een werkstraf van 204 uur en een leerstraf van 36 uur, te weten een budgetteringscursus.
Voorts vordert de officier van justitie de verlenging van de proeftijd van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van deze rechtbank op 16 november 2000.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, respectievelijk genaamd [benadeelde partij1] tot een bedrag van euro 663,58, [benadeelde partij2] tot een bedrag van euro 474,10 en [benadeelde partij3] tot een bedrag van euro 250,- en tot niet-ontvankelijk van [benadeelde partij3] voor het meer of overige gevorderde, alsmede tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij4].
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 2.primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., 2.subsidiair, 3. en 4. vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het volgende overwogen.
Verdachte, die blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister in het verleden reeds meermalen is veroordeeld terzake van vermogens- en geweldsmisdrijven, heeft zich wederom schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van personenauto's en een bedreiging en een mishandeling van personen.
Dergelijke feiten veroorzaken naast materiële schade veel overlast bij de slachtoffers.
Voorts kunnen slachtoffers van geweld of bedreiging daarmee nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen van een dergelijke ervaring.
De rechtbank heeft echter in aanmerking genomen het feit dat verdachte met succes het project "Doel" van de reclassering heeft afgerond waarin verdachte gedurende 180 dagen een groot aantal uren per dag arbeid heeft moeten verrichten, aan zichzelf heeft moeten werken en dit met uitsluitende de mogelijkheid van schriftelijk contact met familie en bekenden. Op grond van de inhoud van de eindrapportage van genoemd project alsmede de houding van verdachte ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft aangetoond dat hij zijn leven ten positieve wenst te veranderen.
Gelet op het bovenstaande en de financiële situatie alsmede de overige problematiek van verdachte ziet de rechtbank voorts aanleiding om verdachte niet te veroordelen tot het verrichten van een werkstraf. De rechtbank acht het opleggen aan verdachte van een leerstraf, te weten de zogenoemde budgetteringscursus van de stichting reclassering Nederland, alsmede het opleggen van verplicht reclasseringscontact, om voormelde redenen wel passend en geboden. Mede teneinde verdachte in de toekomst te weerhouden om strafbare feiten te plegen zal, naast een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, dan ook een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig om de proeftijd te verlengen van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank d.d. 16 november 2000.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij1], wonende te [woonplaats] en [benadeelde partij2], wonende te [woonplaats], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, respectievelijk groot euro 663,58 en euro 474,10.
Deze vorderingen zijn door de verdediging niet weersproken, en zijn door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vorderingen, die eenvoudig van aard zijn, rechtstreeks -naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken- hun grondslag vinden in de bij dagvaarding onder 1. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank bepaalt derhalve dat genoemde benadeelde partijen ontvankelijk zijn in de vorderingen en zal deze vorderingen toewijzen.
[benadeelde partij3], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot euro 100,- als materiële schade en euro 900,- als immateriële schade.
De vordering vindt haar grondslag in het bij dagvaarding onder 4. aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal deze vordering toewijzen tot een bedrag van euro 250,-, welk bedrag door de rechtbank redelijk wordt geacht.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank van oordeel dat de vordering overigens niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[benadeelde partij4], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd door middel van een Voegingsformulier benadeelde partij doch heeft hierbij geen opgave gedaan van een schadevergoedingsbedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaring in zijn vordering.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 57, 285, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2.primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1., alsmede onder 2.subsidiair, 3. en 4. telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van de onder 1. en 3. bewezenverklaarde feiten :
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2.subsidiair bewezenverklaarde feit :
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 4. bewezenverklaarde feit :
mishandeling;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 263 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag en/of de stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 7 januari 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 januari 2002,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 19 april 2002;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten de budgetteringscursus, voor de tijd van 36 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 18 dagen;
verlengt de proeftijd van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van deze rechtbank, d.d. 16 november 2000, gewezen onder parketnummer 09.926.114/00 met
één jaar;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
[benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van euro 663,58,
[benadeelde partij2], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van euro 474,10,
[benadeelde partij3], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van euro 250,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij3] voor het overige en de benadeelde partij [benadeelde partij4] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat deze de vorderingen (overigens) bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
C. Wapenaar en A.H. Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2002.