ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9759
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verbreking van de feitelijke gezinsband in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, A, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had op 29 mei 2001 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar minderjarige kinderen te kunnen verblijven. Deze aanvraag werd op 17 oktober 2001 door verweerder afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 7 maart 2002 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat de beslissing onvoldoende gemotiveerd was, vooral met betrekking tot de beleidsnotitie van 29 oktober 2001 die betrekking had op de criteria voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband.
De rechtbank oordeelde dat de bestreden beslissing van verweerder niet voldeed aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de beleidsnotitie niet van toepassing was. De rechtbank wees erop dat de beleidsnotitie was behandeld in de vaste commissie voor Justitie en dat de wijzigingen in het beleid, zoals neergelegd in TBV 2002/4, al in werking waren getreden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder onvoldoende deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde deze.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder opnieuw moest beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op 644 euro werden vastgesteld, en het griffierecht van 102,10 euro moest aan eiseres worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.