ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9759

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/21145
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verbreking van de feitelijke gezinsband in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, A, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiseres had op 29 mei 2001 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar minderjarige kinderen te kunnen verblijven. Deze aanvraag werd op 17 oktober 2001 door verweerder afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 7 maart 2002 ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat de beslissing onvoldoende gemotiveerd was, vooral met betrekking tot de beleidsnotitie van 29 oktober 2001 die betrekking had op de criteria voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband.

De rechtbank oordeelde dat de bestreden beslissing van verweerder niet voldeed aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de beleidsnotitie niet van toepassing was. De rechtbank wees erop dat de beleidsnotitie was behandeld in de vaste commissie voor Justitie en dat de wijzigingen in het beleid, zoals neergelegd in TBV 2002/4, al in werking waren getreden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder onvoldoende deugdelijk was gemotiveerd en vernietigde deze.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat verweerder opnieuw moest beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op 644 euro werden vastgesteld, en het griffierecht van 102,10 euro moest aan eiseres worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/21145
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1973,
van Surinaamse nationaliteit,
IND dossiernummer 9710.21.6159,
gemachtigde: mr. F.H. Barwegen, advocaat te Utrecht,
eiseres;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie,
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. C.E.J. van Buren - Buijs, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 29 mei 2001 heeft B (referente) ten behoeve van eiseres een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel "verblijf bij haar minderjarige kinderen" ingediend. Bij beschikking van 17 oktober 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 23 oktober 2001 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 7 maart 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 12 maart 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 15 augustus 2002 behandeld. Namens eiseres is mr. L. Louwerse, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar kinderen is verbroken. Ten onrechte heeft eiseres gewezen op een beleidsnotitie van 29 oktober 2001 (TK vergaderjaar 2001-2002, 26 732, nr. 98) ter zake van het wijzigen van het criterium van de verbreking van de feitelijke gezinsband aangezien dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft waarvan niet op voorhand duidelijk is of en zo ja, op welke termijn een dergelijke beleidswijziging zal plaatsvinden. De weigering om eiseres verblijf hier te lande toe te staan betekent geen schending van het recht op eerbiediging van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), noch is die weigering in strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
3.2 Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat in de bestreden beschikking ten onrechte niet is ingegaan op de beleidsnotitie van 29 oktober 2001. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder de beslissing op het bezwaar had moeten uitstellen, opdat toepassing gegeven kon worden aan TBV 2002/4.
Ten onrechte heeft verweerder geen gebruik van de inherente afwijkingsbevoegdheid in artikel 4:84 Awb. In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden, nu de echtgenoot van eiseres is overleden.
In navolging van de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 21 oktober 2001 (JV2002,30) bestaat een positieve verplichting van de Nederlandse overheid het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM te respecteren. Tenslotte heeft verweerder ten onrechte nagelaten eiseres te horen omtrent haar motieven om in Nederland bij haar kinderen te mogen verblijven.
4 Overwegingen
4.1 Kern van het geschil is de vraag aan de hand van welke criteria beoordeeld moet worden of de feitelijke gezinsverband tussen eiseres en haar kinderen verbroken moet worden geacht.
In dat verband heeft eiseres zich, in de aanvullende gronden van het bezwaar, gedateerd 4 januari 2002, beroepen op de hiervoor genoemde beleidsnotitie. Verweerder heeft in de bestreden beschikking dat beroep als volgt gepareerd:
"voor zover de gemachtigde verwijst naar de beleidsnotitie () terzake het te wijzigen beleid van het criterium van de verbreking van de gezinsband wordt opgemerkt dat dit een toekomstige en onzekere gebeurtenis betreft waarvan niet op voorhand duidelijk is óf en zo ja, op welke termijn een dergelijke beleidswijziging zal plaatsvinden."
4.2 Met betrekking tot de genoemde beleidsnotitie kan het volgende worden vastgesteld.
- de beleidsnotitie is behandeld in de vergadering van de vaste commissie voor Justitie op 4 december 2001 (TK, vergaderjaar 2001-2002, 26372 en 19637, nr. 101);
- op 25 februari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie de tekst van TBV 2002/4, waarin "uitvoering wordt gegeven aan de beleidsvoornemens die in de notitie zijn neergelegd", toegezonden aan de Korpschefs van de Politieregio's en de Staf van de Koninklijke Marechaussee. Daarbij is onder meer vermeld: "Bovenstaande wijzigingen van het beleid treden in werking één dag na publicatie in de Staatscourant". Een voorbehoud van instemming of goedkeuring door de Tweede Kamer is niet gemaakt;
- op 1 maart 2002 heeft de Staatssecretaris het TBV ter informatie heeft toegezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
- op 21 maart 2002 is het TBV ongewijzigd gepubliceerd in de Staatscourant;
- op 22 maart 2002 is het TBV in werking getreden.
Uit de tekst van het TBV blijkt dat de uitgangspunten die in de beleidsnotitie zijn neergelegd, na de behandeling daarvan in de vergadering van de vaste commissie van Justitie niet (substantieel) zijn gewijzigd.
4.3 Blijkens de beleidsnotitie werd de voorgenomen "herijking" van het beleid ingegeven door "schrijnende uitkomsten van het voordien geldende beleid, jurisprudentiële ontwikkelingen alsmede internationale ontwikkelingen inzake de harmonisatie van het gezinsherenigingsbeleid". De herijking heeft onder andere geleid tot een (voor de vreemdeling) gunstiger beleid in die zin, dat de vraag of (na scheiding van ouder en kind) een feitelijke gezinsband moet worden aangenomen onder de werking van TBV 2002/4 eerder bevestigend zal worden beantwoord dan onder de werking van het beleid, zoals dat werd gevoerd vóór 22 maart 2002; dat geldt in ieder geval waar het betreft een scheiding die (zoals in deze zaak) niet langer dan vijf jaren heeft geduurd.
4.4 Gelet op het voorgaande kon verweerder ter verwerping van het door eiseres gedane beroep op de beleidsnotitie, in de bestreden beslissing -mede in aanmerking genomen dat die beslissing is genomen op 7 maart 2002, toen de tekst van het TBV kennelijk al vaststond- niet volstaan met de opmerking dat het te wijzigen beleid "een toekomstige en onzekere gebeurtenis betreft waarvan niet op voorhand duidelijk is óf en zo ja, op welke termijn een dergelijke beleidswijziging zal plaatsvinden". Bij dat oordeel speelt voorts een niet onbelangrijke rol dat, zoals verweerder kenbaar kon zijn, in de zaak van eiseres de referteperiode van vijf jaren een cruciale rol speelt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd en daarom wegens strijd met bepaalde in artikel 7:12 Awb moet worden vernietigd.
Het beroep wordt reeds daarom gegrond verklaard. Bespreking van de overige aangevoerde gronden kan achterwege blijven.
4.5 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding de Staat der Nederlanden aan te wijzen om, ex artikel 8:74, eerste lid, Awb, het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Tevens dient verweerder de door eiseres betaalde proceskosten te vergoeden. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt 322,- euro en wegingsfactor 1).
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 7 maart 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad 102,10 euro aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 26 augustus 2002