ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9638

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/30703, 01/30722 en 01/30725
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van asielbeschikkingen wegens overschrijding van de 48-uurstermijn en instandlating van rechtsgevolgen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2002, zijn eisers A, B, C en D, allen van Iraanse nationaliteit, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank oordeelt dat de beschikkingen van de IND zijn uitgevaardigd 5 minuten na het verstrijken van de wettelijk voorgeschreven termijn van 48 procesuren, zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit leidt tot de conclusie dat de beschikkingen vernietigd dienen te worden wegens schending van artikel 3.111, eerste lid, en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank overweegt verder dat, ondanks de vernietiging van de beschikkingen, de rechtsgevolgen daarvan in stand kunnen blijven op basis van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is alleen mogelijk indien er na de vernietiging nog maar één rechtens mogelijk besluit resteert, hetgeen in deze zaak het geval is. De rechtbank concludeert dat de argumenten van eisers niet leiden tot een andere uitkomst, aangezien de IND voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de afwijzing van de asielaanvragen, met name door de inconsistenties in de verklaringen van eiser 1.

De rechtbank wijst erop dat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan de vaststelling van hun reisroute en dat er geen overtuigend bewijs is geleverd voor hun asielrelaas. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikkingen, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens wordt de IND veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op 805 euro. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/30703, 01/30722 en 01/30725
UITSPRAAK
inzake:
1. A, geboren op [...] 1951,
2. B, geboren op [...] 1960,
3. C, geboren op [...] 1980,
4. D, geboren op [...] 1984,
allen van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummers 0107.06.8054/55/56,
gemachtigde: mr. J.F. Smallenbroek, advocaat te Zwolle,
eisers;
tegen:
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. L. van Ekeren,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 6 juli 2001 hebben eisers aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikkingen van 10 juli 2001 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Bij brief van 10 juli 2001 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 De behandeling van het beroep is aangevangen ter zitting van 7 juni 2002 en voortgezet ter zitting van
20 en 27 september 2002. Eisers zijn verschenen ter zitting van 7 juni en 20 september 2002, bijgestaan door hun gemachtigde. Ter zitting van 27 september 2002 zijn eisers verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Aangezien verweerder de aanvragen heeft afgewezen in het aanmeldcentrum dient tevens beoordeeld te worden of de aanvragen in dat kader op zorgvuldige wijze zijn afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Eisers baseren hun asielaanvragen op het vluchtverhaal van eiser 1.
Eiser 1 is monarchist. Hij verrichtte vanaf 1996 met drie andere personen politieke activiteiten in de kelder van zijn zwager. Deze activiteiten bestonden uit het afdrukken van monarchistisch gezinde artikelen en foto's. De artikelen en de foto's werden gepubliceerd in een krantje dat verspreid werd onder kennissen en studenten. Toen eiser sub 1 op 5 juni 2001 op weg was naar de kelder van zijn zwager werd hij gebeld door een vriend die hem vertelde dat de kelder was ontdekt en dat hij weg moest gaan. Twee vrienden van eiser 1 zijn hierbij opgepakt. Eiser 1 is hierna naar de neef van zijn vrouw gegaan. Daar vandaan heeft eiser 1 zijn vrouw gebeld, die hierna ook naar haar neef is gegaan. Eisers hebben hier tot 28 juni 2001 verbleven en zij zijn vervolgens op 29 juni 2001 uit Iran vertrokken.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat geen enkel vermoeden bestaat dat eiser 1 in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel bij een gedwongen uitzetting naar Iran een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Eisers hebben allereerst onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van hun reisroute. Het is niet aannemelijk dat eisers geen enkel indicatief bewijs van de reis kunnen overleggen, noch in staat zijn om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Eisers hebben verklaard dat zij per vliegtuig van Shiraz naar Dubai zijn gereisd en vervolgens van Dubai naar Amsterdam. Van deze reizen mag in redelijkheid worden verondersteld dat deze met documenten te staven zijn. De verklaring van eisers dat zij hun documenten na de paspoortcontrole in Nederland hebben afgestaan aan de reisagent, acht verweerder niet afdoende omdat eisers op dat moment reeds de bescherming van de Nederlandse autoriteiten hadden kunnen inroepen, onder gelijktijdige overlegging van alle beschikbare reisdocumenten. Gelet op een en ander is de oprechtheid van hun asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas.
Ook op andere punten twijfelt verweerder aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Door eiser 1 zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser 1 tijdens het eerste en aanvankelijk ook tijdens het nader gehoor verklaard nimmer in Duitsland te zijn geweest, terwijl eiser tijdens het nader gehoor eerst na confrontatie met de verklaring van de contactambtenaar dat hij is getraceerd in Duitsland, heeft toegegeven in november/december 1999 in Duitsland te zijn geweest. Toen eiser vervolgens werd voorgehouden dat uit onderzoeksgegevens blijkt dat eiser in januari 2001 ook nog in Duitsland is geweest, verklaarde eiser dat hij inderdaad toen nog bij vrienden is geweest in Duitsland. Met betrekking tot het paspoort heeft eiser 1 tevens tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser 1 tijdens het eerste gehoor verklaard dat hij tot vier jaar geleden in het bezit was van een Iraans paspoort, terwijl hij eerst na confrontatie tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij anderhalf jaar geleden nog op legale wijze met dit paspoort heeft gereisd. Eiser 1 heeft geen afdoende verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheden. Overigens bestaat ook vanwege de vage verklaringen van eiser 1 met betrekking tot de gestelde inval in de kelder, geen aanleiding tot vluchtelingschap te concluderen.
3.3 Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvragen ten onrechte in het aanmeldcentrum zijn afgedaan. Op de aanvragen van eiseres is niet binnen 48-procesuren beslist, zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
Voorts is aangevoerd dat het nader gehoor van eiser 1 op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daardoor zijn ook de beslissingen onzorgvuldig tot stand gekomen. Zo is in de beschikking van eiser 1 ten onrechte overwogen dat eiser geen lid of sympathisant is geweest van een politieke partij of beweging die zich verzet tegen het regime in Iran. Eiser 1 heeft tijdens het nader gehoor immers verklaard dat hij monarchist is en dat zijn activiteiten zijn begonnen medio augustus/september 1996. Voorts heeft eiser 1 verklaard dat hij "hield en houdt van de monarchie".
Verder is aangevoerd dat eisers ten onrechte wordt verweten dat zij geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden hebben overgelegd. Eiser 1 heeft tijdens het nader gehoor identiteitsdocumenten overgelegd. Bovendien was hij reeds ten tijde van het nader gehoor in het bezit van een origineel rijbewijs. Dat eisers niet in het bezit waren van reisdocumenten kan hem niet worden verweten, omdat zij deze na het passeren van de grenscontrole op Schiphol aan de reisagent hebben moeten teruggeven.
Verder is aangevoerd dat verweerder ten onrechte twijfelt aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Door eiser 1 is reeds aangegeven dat hij het belang van zijn verblijf in Duitsland voor de aanvraag om toelating als vluchteling heeft onderschat. Nu zijn verklaringen ten aanzien van zijn politieke activiteiten en daarmee zijn vrees voor vervolging consistent zijn, had verweerder aan de verklaringen met betrekking tot zijn verblijf in Duitsland en met betrekking tot zijn paspoort geen doorslaggevende betekenis mogen toekennen. Ten slotte is aangevoerd dat de beslissingen in strijd zijn met artikel 3 EVRM.
4 Overwegingen
4.1 Het voornemen van verweerder om een aanvraag binnen het aanmeldcentrum af te handelen, brengt diens verantwoordelijkheid voor het afronden van het onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming binnen de bij het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) gestelde termijn van 48 proces-uren met zich. Partijen zijn het erover eens zijn dat de beschikkingen 5 minuten na het verstrijken van de 48-uurstermijn zijn uitgereikt. Het beroep is mitsdien gegrond. De beschikkingen dienen te worden vernietigd wegens schending van artikel 3.111, eerste lid, en artikel 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, Vb 2000.
4.2 Verweerder heeft de rechtbank ter zitting verzocht om, indien zij de beschikkingen zou vernietigen, toepassing te geven aan de bevoegdheid voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
4.3 Voor toepassing van die bepaling is slechts plaats indien na vernietiging van een besluit nog slechts één besluit rechtens mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt.
4.4 In de beschikkingen van 10 juli 2001 heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat geen geloof wordt gehecht aan het asielrelaas van eiser 1 omdat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan de vaststelling van hun reisroute en omdat eiser 1 voorts een aantal tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd waarvoor geen afdoende verklaring is gegeven. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder het ontbreken van enig indicatief bewijs van reisroute, in samenhang beoordeeld met de tegenstrijdige verklaringen waarvoor geen afdoende verklaring is gegeven, niet aan eisers heeft mogen toerekenen. Gelet op de wijze waarop verweerder dit standpunt in het beschikkingen heeft onderbouwd en op de aan de beschikkingen ten grondslag gelegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat verdere behandeling van de aanvragen van eisers in een onderzoekscentrum er niet toe kan leiden dat ander beschikkingen zullen worden genomen dan dat waartoe de vernietigde beschikkingen strekken. De rechtbank acht daarom termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
4.5 De stelling van eisers dat zij op 29 juni 2001 uit Iran zijn vertrokken en via Dubai, alwaar zij een week zouden hebben verbleven, op 6 juli 2001 op Schiphol zouden zijn aangekomen is thans - ruim 14 maanden na het indienen van de onderhavige asielaanvragen - nog steeds op geen enkele wijze onderbouwd. Van deze reizen mag, zoals verweerder in de beschikkingen heeft overwogen, in redelijkheid worden verwacht dat deze met documenten te staven zijn. Er zijn in casu zelfs geen instapkaarten overgelegd. Voorts heeft verweerder aan eiser 1 kunnen toerekenen dat hij heeft verzwegen (en desgevraagd zelfs heeft ontkent) dat hij in Duitsland heeft verbleven. Geconfronteerd met de onderzoeksgegevens van verweerder uit Duitsland heeft eiser 1 geen verklaring gegeven voor het feit dat hij wel heeft verteld dat hij in Griekenland, Turkije en Spanje is geweest, maar zijn bezoeken aan Duitsland, alwaar hij in ieder geval nog in januari 2001 is geweest, heeft verzwegen. In dit licht kon bij verweerder tevens bevreemding wekken de verklaring van eiser 1 tijdens het nader gehoor dat hij een kopie van zijn identiteitsdocument vanuit Teheran naar Nederland heeft laten faxen. Het betreffende faxbericht vermeldt in de faxverzendregel de Duitse woorden "Von" en "Seite", hetgeen doet vermoeden dat deze stukken wellicht vanuit Duitsland naar Nederland zijn gefaxt.
Tijdens het eerste gehoor heeft eiser 1 verklaard dat hij tot vier jaar geleden in bezit is geweest van een paspoort dat hij thuis in Iran zou hebben achtergelaten. Tijdens het nader heeft eiser 1 daarentegen, overigens eerst na confrontatie met de onderzoeksgegevens uit Duitsland, verklaard dat hij anderhalf jaar geleden nog op legale wijze met dit paspoort naar Duitsland is gereisd. De verklaring van eiser 1 tijdens het nader gehoor dat hij een kopie van zijn paspoort vanuit Teheran naar Nederland heeft laten faxen is niet aannemelijk omdat uit de betreffende stukken blijkt dat ook die stukken wellicht vanuit Duitsland naar Nederland zijn gefaxt.
4.6 De argumenten die in beroep zijn aangevoerd leiden er niet toe dat verweerder bij het opnieuw beoordelen van de zaak andere beschikkingen zal nemen dan dat waartoe de vernietigde beschikkingen strekken. Er zijn in deze zaak geen argumenten aangevoerd waaruit zou volgen dat verweerder onjuiste beslissingen heeft genomen. Het feit dat namens eisers bij brief van 1 augustus 2002 een kopie van een zogenoemde oproep is overgelegd doet daaraan niet af. Uit de bijgevoegde vertaling van dit document blijkt dat het gaat om een ongedateerd stuk dat deels onleesbaar is en dat gelet op de inhoud zou zijn uitgebracht op een moment dat eiser 1 - naar gesteld - nog niet uit Iran zou zijn vertrokken. Gesteld noch gebleken is dat eiser 1 dit document niet aanstonds had kunnen inbrengen in het kader van de beoordeling van zijn asielrelaas.
4.7 De rechtbank ziet derhalve grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikkingen geheel in stand blijven.
4.8 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt in deze zaak als volgt vastgesteld. Eén punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting op 20 september 2002 en een halve punt voor de nadere zitting op 27 september 2002. Voor het verschijnen ter zitting op 20 juni 2002 zal geen (halve) punt worden toegekend. Het beroep is toen op verzoek van eisers niet inhoudelijk behandeld.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikkingen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de beschikkingen geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van 805 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Pinners als griffier op 10 oktober 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 10 oktober 2002