ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9621

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/57775
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Blomsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel en claimacceptatie door Italië

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2002, gaat het om een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door twee eisers van Azerbeidzjaanse nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de eerdere afwijzing van hun asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie niet terecht was. De eisers hadden eerder aanvragen ingediend die niet ontvankelijk waren verklaard omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Overeenkomst van Dublin. Na een nieuwe aanvraag in maart 2001, heeft de Minister in juni 2002 opnieuw de aanvragen afgewezen, met de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. De rechtbank stelt vast dat Italië de claim van de eisers op 6 december 2001 definitief had afgewezen, en dat de Minister ten onrechte had geconcludeerd dat Italië de claim had geaccepteerd door niet tijdig te reageren op een brief van de Minister. De rechtbank vernietigt de beschikkingen van 19 juni 2002 en oordeelt dat de Minister opnieuw moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op 644 euro worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de Dublin-regels en de verantwoordelijkheden van de betrokken landen.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/57775
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1951,
IND dossiernummer 9905.03.8139,
en: B,
geboren op [...] 1981,
IND dossiernummer 9905.03.8140,
beide van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. R. Hijma, advocaat te Utrecht,
eisers;
tegen:
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. Vink , ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Bij beschikkingen van 7 december 1999, uitgereikt op 15 december 1999, zijn de aanvragen van eisers om toelating als vluchteling niet ontvankelijk verklaard, omdat een ander land op grond van de Overeenkomst van Dublin (OvD) verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan.
1.2 Op 6 maart 2001 hebben eisers opnieuw aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 19 juni 2002, uitgereikt op 3 juli 2002, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
1.3 Bij brief van 29 juli 2002 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het beroep is ter zitting van 20 september 2002 behandeld. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) alsmede het standpunt van verweerder ter zake de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van deze beschikkingen.
3 Overwegingen
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Onbetwist is dat eisers, alvorens Nederland binnen te reizen, in Italië hebben verbleven. Italië heeft op 25 november 1999 de door verweerder gelegde claim naar aanleiding van de eerste aanvraag van eisers, op grond van artikel 5, vierde lid, Overeenkomst van Dublin (OvD) gehonoreerd. Italië was daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielverzoeken. Niettemin heeft verweerder na de aanvragen van eisers van 6 maart 2001, op 17 april 2001 een nieuw claimverzoek naar de Italiaanse autoriteiten verzonden. Na rappel van verweerder op 3 september 2001 en 1 november 2001, hebben de Italiaanse autoriteiten op 6 december 2001 het claimverzoek afgewezen omdat de visa van eisers al meer dan zes maanden waren verlopen en eisers het grondgebied van de Lid-Staten niet verlaten hebben.
Bij brief van 20 december 2001 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht de afwijzing van het claimverzoek te heroverwegen. Op deze brief is niet gereageerd. Bij brief van 6 mei 2002 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verwittigd dat Italië op grond van artikel 11, vierde lid, OvD, verantwoordelijk is voor het asielverzoek van eisers, nu niet binnen 3 maanden op de brief van 20 december 2001 is gereageerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit fictieve claimakkoord was gericht op het niet tijdig reageren van de Italiaanse autoriteiten op het claimverzoek van 17 april 2001 en dat de brief van 20 december 2001 geen overnameverzoek is. Uit het procesdossier, en met name de brief van verweerder aan het Ministero dell' Interno van 6 mei 2002, blijkt dat verweerder de brief van 20 december 2001 wel heeft opvat als een nieuw claimverzoek waaraan de gevolgen van artikel 11, vierde lid, OvD verbonden moeten worden.
3.3 De rechtbank verenigt zich met het ter zitting ingenomen standpunt dat de brief van 20 december 2001 geen nieuw claimverzoek betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook ten onrechte geconcludeerd dat Italië de claim ten aanzien van eisers heeft geaccepteerd. Nu verweerder op 1 november 2001, na het verstrijken van de termijn van artikel 11, vierde lid, OvD, nog bij Italië gerappelleerd heeft ten aanzien van het claimverzoek van 17 april 2001, valt niet in te zien dat het fictieve claimakkoord van 6 mei 2002 op dit claimverzoek betrekking heeft. Op 6 december 2001 heeft Italië het claimverzoek definitief afgewezen, weliswaar na het verstrijken van de termijn, maar voordat verweerder het fictieve akkoord aan Italië meedeelde.
De rechtbank volgt dan ook niet de conclusie van verweerder dat Italië de claim heeft geaccepteerd door niet tijdig op de brief van 20 december 2001 te reageren. Het uitblijven van een reactie op die brief rechtvaardigt niet dat Italië het verzoek alsnog moet accepteren, omdat de claim op 6 december 2001 reeds is afgewezen.
3.4 Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat Italië verantwoordelijk is omdat in de eerste procedure het claimverzoek is geaccepteerd en dat er sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is wel van oordeel dat er sprake is van een herhaalde aanvraag, maar dit kan eisers in dit geval niet worden tegengeworpen omdat er thans geen sprake meer is van een claimacceptatie door Italië, welk risico door verweerder zelf in het leven is geroepen door het indienen van een nieuw claimverzoek bij Italië.
3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beschikkingen van 19 juni 2002 niet berusten op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikkingen moeten dan ook worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht.
3.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 19 juni 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Blomsma en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Kliphuis als griffier op 26 september 2002
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 26 september 2002