ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9585

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/68411
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gemeenschapsonderdaan en schadevergoeding na onrechtmatige inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 september 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, die zich als gemeenschapsonderdaan had aangemeld. De eiser, een Spaanse nationaliteit, was op 3 september 2002 aangehouden op verdenking van strafbare feiten en vervolgens in bewaring gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het bezit was van een authentiek Spaans paspoort en dat hij sinds 5 juli 2002 in Nederland verbleef om werk te zoeken. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden waren die het verblijf van de eiser in Nederland als onrechtmatig konden aanmerken, en dat hij derhalve als gemeenschapsonderdaan moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de misdrijven waarvoor de eiser was aangehouden niet van dien aard waren dat er een actuele bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid bestond.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent de eiser een schadevergoeding toe van 190 euro voor de onrechtmatige inbewaringstelling. Tevens worden de proceskosten aan de eiser vergoed, waarbij de Staat der Nederlanden als rechtspersoon wordt aangewezen om deze kosten te vergoeden aan de griffier van de rechtbank. De uitspraak biedt inzicht in de rechten van gemeenschapsonderdanen en de voorwaarden waaronder vreemdelingen in bewaring kunnen worden gesteld. De rechtbank benadrukt dat de wettelijke vereisten voor inbewaringstelling niet zijn nageleefd, waardoor de bewaring onrechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/68411
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1967 te Almeria,
nationaliteit Spaanse,
IND dossiernummer 0209.05.4045,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
raadsvrouwe mr. F.M. Holwerda te Amsterdam,
eiser,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door mr. M.P. Bouma,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 3 september 2002 om 12.05 uur is eiser aangehouden op verdenking van het plegen van strafbare feiten (gewoonteheling en diefstal).
Op 3 september 2002 om 18.39 uur is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 5 september 2002 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 10 september 2002 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de bewaring op 5 september 2002 is opgeheven.
Het beroep is behandeld ter zitting van donderdag 12 september 2002. Eiser is daarbij vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren en schadevergoeding toe te kennen. Daartoe is aangevoerd dat eiser in het bezit is van een geldig EU-paspoort en als gemeenschapsonderdaan dient te worden aangemerkt. Eiser bevond zich op het moment van zijn inbewaringstelling nog in de vrije termijn, zoals deze geldt voor gemeenschapsonderdanen, en had als zodanig rechtmatig verblijf in Nederland. Van een actuele bedreiging voor de openbare orde en de nationale veiligheid is geen sprake, aangezien eiser slechts als verdachte was aangemerkt.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
De bewaring is inmiddels op 5 september 2002 opgeheven, zodat de rechtbank nog slechts heeft te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Daartoe dient beoordeeld te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn geweest met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 8.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bevat bepalingen betreffende de uitzetting van gemeenschapsonderdanen. In het eerste lid is bepaald, dat uitzetting van een gemeenschapsonderdaan achterwege blijft zolang niet is gebleken dat hem geen verblijfsrecht toekomt of dat zijn verblijfsrecht is vervallen. In het tweede lid is bepaald, dat een vreemdeling die onderdaan is van een staat die partij is bij - kort gezegd - de Europese Unie en die geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan toekomt, dan wel wiens verblijfsrecht is vervallen, niet wordt uitgezet dan nadat hem een termijn van ten minste vier weken is gegund om te vertrekken. Daarvan kan op grond van het vierde lid slechts in dringende gevallen worden afgeweken.
Gelet op het bepaalde in artikel 59, eerste lid, Vw 2000, kan een vreemdeling slechts in bewaring gesteld worden met het oog op de uitzetting. Uit artikel 8:13 Vb 2000 volgt dat een onderdaan van een staat die partij is bij de Europese Unie, slechts in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld, indien is gebleken dat hem geen verblijfsrecht toekomt of zijn verblijfsrecht is vervallen, en tevens de termijn van ten minste vier weken om te vertrekken is verstreken, dan wel is gebleken van een dringend geval.
Gemeenschapsonderdanen genieten rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw 2000, zolang deze onderdanen verblijf houden op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Ingevolge het bepaalde in artikel 48 e.v. van het EEG-verdrag juncto Verordening 1612/68 en Richtlijn 68/360 heeft iedere werknemer uit een EU- of EER-lidstaat het recht in een andere EU- of EER-lidstaat arbeid in loondienst te zoeken en te aanvaarden en in verband daarmee in die lidstaat te verblijven, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die gelden ten aanzien van de tewerkstelling van de nationale werknemers van die lidstaat. Voor werkzoekende EU/EER-onderdanen, die met een geldig document voor grensoverschrijding voor kort verblijf naar Nederland komen, geldt op grond van artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 een vrije termijn van zes maanden.
Het verblijfsrecht op grond van artikel 12 Vw 2000, juncto artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder d, Vb 2000 gaat verloren indien de gemeenschapsonderdaan een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Vast staat dat eiser ten tijde van de inbewaringstelling in het bezit was van een authentiek, op zijn naam gesteld, Spaans paspoort, zodat vast stond dat hij de Spaanse nationaliteit bezit. Eiser heeft - blijkens het proces-verbaal van gehoor van 3 september 2002 verklaard sedert 5 juli 2002 in Nederland te verblijven en is gekomen om werk te zoeken. Niet gebleken is van omstandigheden dat het verblijf van eiser in Nederland een ander doel had dat niet als een verblijfsrecht op grond van het gemeenschapsrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt derhalve vast dat eiser aangemerkt dient te worden als gemeenschapsonderdaan. Hieraan doet de omstandigheid dat eiser zich niet heeft aangemeld bij de korpschef geen afbreuk omdat gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte op grond van artikel 8.8 Vb 2000 niet tot een dergelijke aanmelding verplicht zijn.
De misdrijven, waarvoor eiser is aangehouden, zijn niet van dien aard dat van een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan worden gesproken.
Gelet op het voorgaande had eiser als gemeenschapsonderdaan op het moment van inbewaringstelling rechtmatig verblijf in Nederland, zodat geen aanleiding bestond voor de bewaring van eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en sub a, Vw 2000. De bewaring moet derhalve van aanvang af onrechtmatig worden geacht.
Het beroep is derhalve gegrond en het verzoek om schadevergoeding dient te worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding van
190,- euro toe te kennen over de twee dagen die eiser ten onrecht in een politiecel heeft doorgebracht, de datum van opheffing daarbij niet meegerekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 190,- euro;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier op 19 september 2002.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 19 september 2002
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 190,- euro.
Aldus gedaan op 19 september 2002 door mr. W.P.M. Elderman, fungerend voorzitter.