Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
zittinghoudende te Maastricht
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
in verbinding met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 7.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000
Reg.nr : AWB 02/20855 MVV, AWB 02/20858 MVV, AWB 02/20860 MVV
Inzake : A (eiseres), B (eiser 1) en C (eiser 2) gezamenlijk aan te duiden als eisers.
Gemachtigde, mr. P.A.E. Engelen, advocaat te Heerlen.
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Gemachtigde mr. M.M.J. Pieters, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
1. Eisers, respectievelijk geboren op [...] 1982, [...] 1986 en [...] 1988, bezitten de Tunesische nationaliteit. Op 8 maart 2000 heeft D (vader van eisers, hierna aan te duiden als: referent) een aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot
voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiseres met als doel "verblijf bij ouders", welke aanvraag tevens gold voor eisers 1 en 2. Op deze aanvraag is door verweerder op 1 december 2000 afwijzend beslist. Eisers hebben op 20 december 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten, alle gedateerd 18 februari 2002, het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Op 10 maart 2002 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft vervolgens de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
2. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 2 juli 2002. Eisers zijn ter zitting verschenen bij mr. R.W.P. Krijnen, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig referent en zijn echtgenote.
1. Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een beschikking omtrent afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor het aanwenden van rechtsmiddelen, gelijkgesteld met een beschiking gegeven krachtens de Vw 2000.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Referent is op 16 december 1972 naar Nederland gekomen voor het verrichten van arbeid in loondienst. Zijn echtgenote is in oktober 1985 voor gezinshereniging naar Nederland gekomen. Beiden zijn thans in het bezit van een vergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000. Beiden hebben naast eisers nog drie kinderen. De twee jongste kinderen, geboren in 1994 en 1998, wonen sedert de geboorte bij referent en zijn echtgenote in Nederland.
Eiseres is in 1985 met haar moeder naar Nederland gekomen. Ze heeft hier enige jaren de basisschool bezocht en is in 1992 naar Tunesië teruggekeerd en aldaar opgevangen door haar grootmoeder. Eiser 1 is in Nederland geboren en is eveneens in 1992 naar de grootmoeder in Tunesië vertrokken. Eiser 2 is in Tunesië geboren en in december 1988 naar Nederland gekomen. In 1995 is hij naar Tunesië teruggekeerd en eveneens bij de grootmoeder ondergebracht.
Bij de onderhavige aanvraag zijn onder meer de volgende bescheiden overgelegd:
-16 bewijzen van storting van een internationale postwissel met daarop vermeld als geadresseerde E of E of E of E en met daarop telkens vermeld als adres F of Fof F. Hiermee was een totaalbedrag gemoeid van fl. 32.064,00 (€14.550,01 euro), overgemaakt in de jaren 1992, 1995, 1996, 1997, 1998, 1999 en 2000;
- kopieën van 19 telefoonkaarten waarvan 12 ter waarde van fl. 25,00
(€ 11,34), 3 ter waarde van fl. 15,00 (€ 6,81) en 4 met onbekende waarde;
- 10 afrekeningen van de girorekening van referent bij de Postbank met daarop onder meer telkens vermeld een afboeking van KPN Telecom BV Eindhoven. Hiermee was een totaal bedrag gemoeid van fl. 1898,23
(€ 861,38), afgeboekt in de periode van februari 2000 tot en met augustus 2001;
- een kopie van 1 vliegticket en 1 "passenger CPN", beide op naam van referent, en beide voor een retour Amsterdam-Tunesië, respectievelijk geldig van 22 mei tot en met 21 augustus 2001 en 13 oktober 2001 tot en met 13 januari 2001;
-een afschrift van het paspoort van referent, met daarin afgedrukt een groot aantal "in- en uitreis"stempels, die data vermelden van 1992 tot en met 2001; en
- een schrijven van de Sociale verzekeringsbank (SVb) d.d. 1 juni 2001 waaruit blijkt dat referent tenminste vanaf het vierde kwartaal van 1993 kinderbijslag is toegekend ten behoeve van eisers.
3. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv, nu niet wordt voldaan aan het beleid inzake toelating in het kader van gezinshereniging, zoals dat, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit -
d.d. 18 februari 2002 - was uitgewerkt in hoofdstuk B2/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). Met name wordt niet voldaan aan de in hoofdstuk B2/6.4 gestelde voorwaarde dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin van de ouders bij wie verblijf in Nederland wordt beoogd. Referent heeft verklaard dat hij op enig moment voornemens was zich voorgoed met zijn gezin in Tunesië te vestigen. Naar aanleiding daarvan heeft hij eisers, respectievelijk in 1992 en 1995, naar Tunesië gestuurd om aldaar een schoolopleiding te gaan volgen. Tot aan het overlijden van de grootmoeder van eisers, zijn zij opgenomen geweest in haar gezin. Referent heeft voorts verklaard in 1995 of 1996 te hebben besloten niet te zullen terugkeren naar Tunesië. Referent heeft vervolgens vier à vijf jaren gewacht met het doen van een mvv-aanvraag ten behoeve van eisers. Hieruit volgt dat referent niet zo spoedig mogelijk actie heeft ondernomen om eisers naar Nederland te laten komen. De door referent daartoe opgegeven reden, dat op het moment waarop hij besliste niet terug te keren naar Tunesië, de noodzaak om eisers naar Nederland te doen overkomen niet bestond, wijst er ook niet op dat referent de intentie had eisers zo spoedig mogelijk naar Nederland te laten overkomen. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat eisers duurzaam zijn opgenomen geweest in het gezin van de grootmoeder.
Daarbij vereist het beleid dat degene bij wie verblijf wordt beoogd, aantoont dat hij, gedurende de tijd waarin hij en zijn kind, ten behoeve van wie de aanvraag is gedaan, van elkaar gescheiden hebben geleefd, belast is gebleven met het gezag over dat kind. Referent heeft dat niet aangetoond. Uit de daartoe overgelegde bescheiden volgt niet dat referent het morele gezag over eisers is blijven uitoefenen. Evenmin is aangetoond dat referent gedurende het verblijf van eisers in Tunesië een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de kosten van opvoeding en verzorging van eisers. Met de daartoe overgelegde bescheiden is niet onderbouwd of het gestorte geld ook daadwerkelijk ten goede is gekomen van eisers.
Kortom, eisers noch referent hebben documenten overgelegd op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken of anderszins aangetoond dat dat het geval is.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eisers ook overigens niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv.
4. Eisers stellen dat zij wel in aanmerking komen voor de gevraagde mvv. Zij betwisten dat de feitelijke gezinsband tussen hen en referent is verbroken.
Referent is gedurende het verblijf van eisers in Tunesië nauw betrokken gebleven bij hun opvoeding en verzorging en heeft hen in financieel opzicht ondersteund. Referent heeft veelvuldig telefonisch contact gehad met de grootmoeder bij wie eisers hebben verbleven en heeft eisers regelmatig bezocht. Van duurzame opname in het gezin van de grootmoeder is dan ook geen sprake. Evenmin is het juist dat referent niet belast zou zijn gebleven met het gezag over eisers en dat hij niet in de kosten van opvoeding en verzorging zou zijn blijven voorzien.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De gronden die verweerder voor verlening van een mvv hanteert zijn gelijk aan die welke de Staatssecretaris (inmiddels de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) in acht neemt voor verlening van een verblijfsvergunning (Vreemdelingencirculaire
2000 (Vc 2000) onder hoofdstuk B1/1.1).
Blijkens artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien:
a. internationale verplichtigen daartoe nopen;
b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Gesteld noch gebleken is, dat internationale verplichtingen nopen tot het verlenen van een verblijfsvergunning en dat met de aanwezigheid van eisers hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Aan de orde is aldus de vraag of klemmende redenen van humanitiare aard tot het verlenen van een verblijfsvergunning nopen, welk artikelonderdeel met betrekking tot de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier verder is uitgewerkt in de artikelen
14 tot en met 18 van de Vw 2000.
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000. De bijzondere voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning onder de
beperking, verband houdende met het verblijfsdoel "gezinshereniging", wordt verleend zijn nader uitgewerkt in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). In casu is van belang dat in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb 2000 is bepaald dat de verblijfsvergunning onder de beperking "gezinshereniging" wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat. De uitwerking van het vereiste van het "feitelijk behoren tot het gezin" was ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking uitgewerkt in hoofdstuk B2/6.4 van de Vc 2000.
Ingevolge dat beleid behoort het kind niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden:
-duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd, is niet meer belast met het gezag;
-duurzame opneming in een ander gezin en degenen bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging;
-het zelfstandig gaan wonen en in eigen onderhoud voorzien;
-het vormen van een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie; of
-het belast zijn met de zorg voor (buitenhuwelijkse) kinderen.
De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken, ligt bij de vreemdeling. Naarmate de scheiding tussen ouder en kind langer duurt, wordt deze bewijslast zwaarder. De - objectief verifieerbare - intentie om het kind zo
spoedig mogelijk naar Nederland te laten overkomen, is in elk geval van belang. De ouder zal goede redenen moeten aanvoeren waarom hij of zij het kind niet eerder naar Nederland heeft laten overkomen. Tevens zal de ouder moeten aantonen op welke wijze invulling is gegeven aan zijn/haar relatie met het kind in de periode van scheiding.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor weergegeven beleid niet kennelijk onredelijk en in overeenstemming met thans geldende jurisprudentie. De rechtbank is echter, gelet op evenvermeld beleid, van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder zich in casu in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers niet meer tot het gezin van referent behoren. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Daargelaten of eisers duurzaam zijn opgenomen geweest in een ander gezin, is de rechtbank van oordeel dat referent aan de hand van de door hem overgelegde bescheiden, zoals weergegeven onder II.2 van deze uitspraak, voldoende heeft aangetoond dat hij na zijn scheiding met eisers belast is gebleven met het feitelijk gezag over hen.
Immers, feitelijk gezag kan ook worden aangenomen indien sprake is van het stelselmatig ter beschikking stellen van de financiële middelen ten behoeve van levensonderhoud en opvoeding van het kind in combinatie met veelvuldig contact. Uit de onder II.2 genoemde brief van de SVb d.d.1 juni 2001 blijkt dat aan referent tenminste vanaf het vierde kwartaal van 1993 onafgebroken kinderbijslag is uitgekeerd ten behoeve van eisers. De rechtbank merkt daarbij op dat het haar ambtshalve bekend is, dat de SVb strenge criteria hanteert bij de beoordeling van een aanvraag voor kinderbijslag ten behoeve van in het buitenland verblijvende kinderen. Kennelijk heeft referent aan die criteria voldaan, zodat mag worden aagenomen dat referent in ieder geval financieel een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het levensonderhoud en de opvoeding van eisers. In de jaren 1992 en 1995 tot en met 2000 zijn ook daadwerkelijk geldbedragen naar Tunesië overgeboekt.
Voorts heeft referent diverse kopieën van telefoonkaarten overgelegd en van afrekeningen waaruit blijkt dat telkenmale voor grote bedragen internationaal is getelefoneerd.
De rechtbank acht het waarschijnlijk dat deze gesprekken in overwegende mate met eisers en hun grootmoeder zullen zijn gevoerd en dat de gesprekken mede betrekking hebben gehad op de opvoeding van en de zorg voor eisers en de daarmee samenhangende te nemen besluiten. Bovendien is gebleken dat referent eisers veelvuldig in Tunesië heeft bezocht. In dat kader merkt de rechtbank op dat zij niet vermag in te zien hoe referent meer aannemelijk had kunnen maken dat hij het feitelijk gezag over eisers had. Dit klemt temeer nu verweerder ook niet inzichtelijk heeft gemaakt, noch tijdens de procedure, noch ter zitting, welke specifieke informatie terzake hij nog verlangt.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen worden gelaten. De beroepen van eisers dienen gegrond te worden verklaard. Verweerder zal zich met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen nader dienen te beraden.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 322,- euro en wegingsfactor 1).
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72 en 8:75 van de Awb beslist de rechtbank als volgt.
1. verklaart de beroepen gegrond;
2. vernietigt de bestreden besluiten;
3. draagt verweerder op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van 644,- euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. M. Hillen, voorzitter, mrs. A.J. Henzen en
B.W.P.M. Corbeij-Smits, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2002 door mr. Hillen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. mr. A.W.C.M. Frings w.g. mr. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier:
Verzonden op: 25 september 2002
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Reg.nrs. AWB 02/20860 MVV, AWB 02/20858 MVV, AWB 02/20855 MVV