ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9549

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/2181
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het beroep inzake de afwijzing van de aanvraag voor een vergunning tot verblijf op medische gronden

In deze zaak heeft eiser, A, een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf (vtv) met als doel medische behandeling en gezinshereniging. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld, wat eiser aanvocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was. Eiser had medische verklaringen overgelegd die de noodzaak van behandeling in Nederland onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat het door verweerder gehanteerde criterium, dat eiser in een acute en onvoorzienbare medische noodsituatie moest verkeren, niet in overeenstemming was met de wet. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen ten onrechte buiten behandeling waren gesteld en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j° artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/2181 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Surinaamse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. B.R. Angad Gaur, advocaat te Den Haag,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.F.D. Kagenaar, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 12 oktober 1999 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „medische behandeling c.q. verruimde gezinshereniging bij ouders“. Bij besluit van 31 januari 2000 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 19 februari 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 17 april 2000 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel „medische behandeling c.q. humanitaire redenen“. Bij besluit van 23 juni 2000 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 30 juni 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarschriften zijn bij besluit van 9 januari 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 15 januari 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 9 april 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 december 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brieven van 2 januari 2002 en 9 januari 2002.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2002 te Alkmaar. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.J. van Woerden, kantoorgenoot van zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser is de oudste van vier kinderen. Zijn ouders zijn op 8 februari 1991 gescheiden, waarna de vader naar Nederland is vertrokken en de moeder met de kinderen in Suriname is achtergebleven. Eiser heeft op 5 juli 1991, 15 september 1992 en 27 mei 1993 aanvragen om een visum voor kort verblijf ingediend, die alle zijn afgewezen wegens onder meer vestigingsgevaar. De ouders hebben zich uiteindelijk weer verzoend, waarna moeder en kinderen op 31 oktober 1994 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) hebben aangevraagd. De aanvragen van de moeder en de twee jongste kinderen zijn ingewilligd, en zij zijn Nederland ingereisd. De aanvragen van de twee oudste (meerderjarige) kinderen (eiser en zijn zus ) zijn op 2 december 1996 afgewezen. Het beroep tegen de afwijzende beschikkingen is op 24 juli 1997 ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 15 juni 1999 wederom een aanvraag om een visum voor kort verblijf ingediend. De Dienst Vreemdelingenpolitie heeft positief geadviseerd. Het visum is verleend en eiser is Nederland op 16 september 1999 ingereisd.
Bij zijn aanvraag van 12 oktober 1999 heeft eiser een rapport overgelegd van psychiater prof. dr. F. Jessurun, waarin deze onder meer concludeert dat eiser dermate getraumatiseerd is dat hij hier behandeling nodig heeft, en dat er in Suriname geen opvang voor hem is. Voorts is een verklaring d.d. 15 november 1999 van huisarts H.P.J. Bond overgelegd, waarin deze verklaart dat eiser vanwege een psychotisch toestandsbeeld is doorverwezen naar de psychiater. Bij zijn aanvraag van 17 april 2000 heeft eiser een rapportage d.d. 4 april 2000 van psychiater R.W. Jessurun overgelegd, de opvolgend behandelaar van prof. dr. F. Jessurun. In deze brief stelt de psychiater onder meer dat eiser psychisch gedecompenseerd lijkt te zijn geraakt nadat zijn gezin naar Nederland was verhuisd. Suïcide zou niet zijn uitgesloten. Na een verzoek om informatie van de Dienst Vreemdelingenpolitie heeft de psychiater op 13 juni 2000 schriftelijk verklaard dat eiser in een medische noodsituatie verkeert, en medische behandeling onmiddellijk zal plaatsvinden. In een nadere rapportage van 7 februari 2002 stelt professor Jessurun dat eiser een intensieve behandeling nodig heeft, waarbij het hele (kern)gezin moet worden betrokken.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 16a, derde lid, sub d, Vw (oud). Het is immers niet gebleken dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland in een acute en onvoorzienbare medische noodsituatie terecht is gekomen waarbij een onmiddellijke medische behandeling geïndiceerd is. Eiser kan in Suriname een mvv aanvragen voor medische behandeling in Nederland.
Het voorgaande betekent tevens dat door eiser geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan. De aanvragen zijn dan ook terecht buiten behandeling gesteld
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder nog aangevoerd dat de behandelend ambtenaar uit de verklaringen van de psychiater heeft kunnen afleiden dat reeds voor de komst van eiser naar Nederland voorzienbaar was dat eiser medische behandeling behoefde. Deze medewerkers zijn, bij het lezen van een dergelijke rapportage van een psychiater, in staat zelf te beoordelen of de medische situatie reeds eerder is ontstaan.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend, nu verlening van zorg in Nederland voor hem medisch noodzakelijk is. Nu de behandelend psychiater heeft geoordeeld dat uitzetting niet geïndiceerd is en dat de psychiatrische behandeling in Nederland moet worden voortgezet is het voor eiser onbegrijpelijk dat verweerder stelt dat hij een mvv in Suriname kan aanvragen. De behandelend ambtenaar bij de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft zich ten onrechte een eigen oordeel gevormd omtrent eisers gezondheidstoestand. Op grond van de regelgeving en jurisprudentie terzake had de zaak moeten worden voorgelegd aan de medisch adviseur van verweerders ministerie. Het door verweerder gehanteerde criterium, inhoudende dat op grond van artikel 16a, derde lid, sub d, Vw (oud) vrijstelling van het mvv-vereiste kan worden verleend indien een vreemdeling tijdens rechtmatig verblijf hier te lande in een acute en onvoorzienbare medische noodsituatie terecht is gekomen, strookt niet met de wet. Het door verweerder gestelde dat uit de door eiser overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat hij in een acute noodsituatie verkeert is voor eiser voorts onbegrijpelijk. Immers reeds in de aanvraagfase is door de behandelend psychiater gesteld dat ten aanzien van eiser van een dergelijke situatie sprake was.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. In het vierde lid wordt bepaald dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend wordt gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. In het eerste lid van artikel 16a Vw, in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om toelating slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke de vreemdeling heeft aangevraagd bij en welke aan de vreemdeling verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf van de vreemdeling. In het derde lid van dit artikel is een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Daarnaast is in artikel 52a Vreemdelingenbesluit (Vb), eveneens in werking getreden op 11 december 1998, nog een twaalftal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid, Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het mvv-vereiste (hardheidsclausule).
4. In geschil is of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser heeft daartoe allereerst een beroep gedaan op artikel 16a, derde lid, sub d, Vw, volgens welke bepaling vrijstelling van het mvv-vereiste kan worden verleend aan vreemdelingen aan wie in Nederland medische zorg dient te worden verleend. Eiser heeft verschillende medische verklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. Uit hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat het standpunt van verweerder dat eiser niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt voornamelijk is gebaseerd op het feit dat reeds voor het vertrek van eiser naar Nederland voorzienbaar was dat hij medische zorg behoefde. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/28.
5. De rechtbank is van oordeel dat voor het door verweerder gehanteerde criterium geen steun valt te vinden in de tekst van de wet. Voor de beantwoording van de vraag of medische zorg in Nederland dient te worden verleend is immers niet van belang of die zorg voorzienbaar was. De relevante wettelijke bepaling laat verweerder ook geen beleidsruimte om naast het wettelijk criterium ook de door haar gehanteerde maatstaf te hanteren. Overigens is hiervoor ook geen steun te vinden in de parlementaire geschiedenis. TBV 1998/28 dient in zoverre dan ook buiten toepassing te blijven.
6. Gelet op het vooroverwogene heeft verweerder bij de buitenbehandelingstelling van de aanvragen van 12 oktober 1999 en 17 april 2000 een onjuist toetsingskader gehanteerd. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert, zodat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond, zodat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Ter voorbereiding van een nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder een oordeel van het Bureau van een terzake deskundige moeten vragen, bijvoorbeeld de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie. De rechtbank wijst daartoe onder meer op werkinstructie 187a van de IND (op 15 mei 2000 vervangen door werkinstructie 225) waarin wordt uitgelegd hoe verweerder dient om te gaan met aanvragen om toelating met als doel ‘medische behandeling’. Volgens deze werkinstructie dient, voorzover hier van belang, indien een beroep wordt gedaan op vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege medische problemen, een advies te worden aangevraagd bij de politie-arts, de forensisch-geneeskundige van een GGD (door de korpschef) of bij het BMA (door de IND) om tot een oordeel op dit beroep te kunnen komen. De individuele IND-ambtenaar beschikt immers niet over de vereiste medische kennis om zich een zelfstandig oordeel te vormen omtrent de gezondheidstoestand van de vreemdeling.
8. De rechtbank ziet aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van art. 8:72, vijfde lid, Awb, zoals gewijzigd per 1 april 2002 bij de Eerste Evaluatiewet Awb (Stb. 2002, 53), als in het dictum vermeld.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op 644,- euro als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 verbiedt verweerder eiseres uit Nederland te verwijderen zolang niet opnieuw op het bezwaarschrift is beslist;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644 ,- euro (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht
ad 102,10 euro (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002, door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E. Udo, griffier.
Afschrift verzonden op: 4 september 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.