ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9537
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Uitzetting van vreemdelingen met tuberculose en onrechtmatige bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 5 juli 2002 een besmettelijke vorm van tuberculose was geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de uitzetting van eiser op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet kon plaatsvinden, omdat het niet verantwoord was om te reizen gezien zijn gezondheidstoestand. De rechtbank baseerde haar oordeel op het beleid van verweerder, zoals neergelegd in hoofdstuk A4/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat specifiek betrekking heeft op vreemdelingen met tuberculose.
De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser onrechtmatig was, omdat artikel 59 Vw 2000 geen grondslag biedt voor de bewaring van een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op basis van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van 3710 euro voor de onterecht doorgebrachte tijd in bewaring.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de medische belemmering om te reizen later door verweerder was opgeheven, dit niet afdeed aan de onrechtmatigheid van de bewaring op het moment dat deze was ingesteld. De rechtbank benadrukte dat de opheffing van de bewaring op 5 juli 2002 had moeten plaatsvinden, en dat de mogelijkheid om eiser opnieuw in bewaring te stellen pas na de opheffing van de medische belemmering aan de orde zou zijn.
De uitspraak werd gedaan door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.