ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9537

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/58081
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdelingen met tuberculose en onrechtmatige bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 5 juli 2002 een besmettelijke vorm van tuberculose was geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de uitzetting van eiser op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet kon plaatsvinden, omdat het niet verantwoord was om te reizen gezien zijn gezondheidstoestand. De rechtbank baseerde haar oordeel op het beleid van verweerder, zoals neergelegd in hoofdstuk A4/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat specifiek betrekking heeft op vreemdelingen met tuberculose.

De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser onrechtmatig was, omdat artikel 59 Vw 2000 geen grondslag biedt voor de bewaring van een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op basis van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe van 3710 euro voor de onterecht doorgebrachte tijd in bewaring.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de medische belemmering om te reizen later door verweerder was opgeheven, dit niet afdeed aan de onrechtmatigheid van de bewaring op het moment dat deze was ingesteld. De rechtbank benadrukte dat de opheffing van de bewaring op 5 juli 2002 had moeten plaatsvinden, en dat de mogelijkheid om eiser opnieuw in bewaring te stellen pas na de opheffing van de medische belemmering aan de orde zou zijn.

De uitspraak werd gedaan door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/58081
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1975 te B,
nationaliteit Albanese,
IND dossiernummer 0206.19.8011,
alias A,
geboren op [...] 1977 te C,
nationaliteit Joegoslavische,
verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg,
raadsman mr. P.J.N. Aarnoudse,
eiser,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie,
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M.L.E.H. van Dongen,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Verweerder heeft op 29 juli 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 96, eerste lid, Vw 2000).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 augustus 2002. Eiser en zijn raadsman zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Bij fax van 13 augustus 2002 heeft de rechtbank te kennen gegeven dat het onderzoek heropend is en heeft de rechtbank verweerder verzocht een aantal aanvullende vragen te beantwoorden. Bij fax van 19 augustus 2002 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan. Eiser heeft hierop bij fax van 23 augustus 2002 gereageerd. Nadere behandeling van het beroep ter zitting zal achterwege blijven, nu partijen hiermee hebben ingestemd. Het onderzoek is op 27 augustus 2002 gesloten.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Op 17 juni 2002 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 2 juli 2002 heeft de rechtbank een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
In artikel 64 Vw 2000 is bepaald dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. In hoofdstuk A 4/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat verweerders beleid in het kader van artikel 64 Vw 2000 met betrekking tot de uitzetting van vreemdelingen bij wie tuberculose is geconstateerd.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en uit de reactie van verweerder van 19 augustus 2002, waarbij was gevoegd de medische verklaring van de arts Tuberculosebestrijding van de GGD van 6 augustus 2002, blijkt dat bij eiser op 5 juli 2002 een besmettelijke vorm van tuberculose is geconstateerd waarvoor eiser tijdelijk geïsoleerd wordt verpleegd. Als gevolg hiervan kan eiser tijdelijk niet reizen.
De rechtbank is van oordeel dat dit -mede gelet op verweerders beleid als neergelegd in hoofdstuk A 4/7.3 Vc 2000- met zich meebrengt dat met ingang van 5 juli 2002 beletselen tegen de uitzetting als bedoeld in artikel 64 Vw 2000 bestaan.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 heeft een vreemdeling in een dergelijk geval rechtmatig verblijf in Nederland. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met ingang van 5 juli 2002 het voortduren van de bewaring onrechtmatig is, nu artikel 59 Vw 2000 geen grondslag biedt voor de bewaring van een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000.
Verweerder heeft aangevoerd dat artikel 64 Vw 2000 niet van toepassing is, omdat de medische belemmering om te reizen is opgeheven. Dit doet er naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aan af dat de bewaring op 5 juli 2002, toen de belemmering om te reizen is ontstaan, onrechtmatig werd en opgeheven had dienen te worden. Na de opheffing van de medische belemmering om te reizen bestaat vervolgens de mogelijkheid eiser, indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, opnieuw in bewaring te stellen. Maar nu opheffing van de bewaring op 5 juli 2002 achterwege is gebleven, kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat het voortduren van de onderhavige bewaring rechtmatig is geworden doordat de medische belemmering op een later tijdstip volgens verweerder weer is opgeheven.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven met ingang van heden.
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (art. 106 Vw 2000).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van 70,- euro per dag voor de dagen die hij vanaf 5 juli 2002 heeft doorgebracht in het huis van bewaring of in het penitentiair ziekenhuis. Dit betekent dat een schadevergoeding van 3710,- euro (53 x € 70,--) zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 3710,- euro;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 322,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 27 augustus 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 3710,- euro .
Aldus gedaan op 27 augustus 2002 door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, fungerend voorzitter.