ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9532

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/57301
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na strafrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 augustus 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 23 juli 2002 uit strafrechtelijke detentie was ontslagen. De vreemdeling, geboren in 1970 te Tetouan, Marokko, werd na zijn vrijlating in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling gedurende ruim zes uren binnen Amsterdam is overgebracht naar de Dienst Vreemdelingenpolitie, zonder dat hiervoor een deugdelijke verklaring werd gegeven door de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging onzorgvuldig was en dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was. Hierdoor werd het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, en de rechtbank beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraakdatum. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 855 euro aan de vreemdeling, alsook tot vergoeding van de proceskosten van 644 euro. De rechtbank benadrukte dat er een inspanningsplicht rust op de verweerder om te voorkomen dat vreemdelingen na strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. E.F. Smeele, fungerend voorzitter, en griffier mr. Y. Kliphuis.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.:Awb 02/57301
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1970 te Tetoun,
nationaliteit Marokkaanse,
IND dossiernummer 9512.06.6013,
alias A,
geboren op [...} 1970 te Marokko,
nationaliteit Marokkaanse,
alias A,
geboren op [...] 1970 te Tetouan,
nationaliteit Marokkaanse,
alias A,
geboren op [...] 1970 te Tetouan,
nationaliteit Marokkaanse,
thans verblijvende in het politiebureau te Amsterdam,
raadsman mr. P.L.E.M. Krauth,
eiser,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
vertegenwoordigd door mr. M.L.E.H. van Dongen,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 23 juli 2002 is eiser uit strafrechtelijk detentie ontslagen. Aansluitend is eiser op grond van artikel 50, derde lid, Vw 2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
Op 23 juli 2002 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 25 juli 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 augustus 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting was een tolk in de Arabische taal aanwezig.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig is nu eiser op 23 juli 2002 om 8:00 uur uit zijn strafrechtelijke detentie in penitentiaire inrichting 'De stadspoort' te Amsterdam is ontslagen en hij niet eerder dan om 14:05 uur op diezelfde dag aankwam bij de Dienst Vreemdelingenpolitie te Amsterdam. Verweerder heeft gesteld dat er geen maximum is gesteld aan de tijd die de overbrenging van een vreemdeling mag duren en dat mogelijk logistieke problemen de lange duur van de overbrenging tot gevolg hebben gehad.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 50, derde lid Vw 2000 stelt aan de overbrenging geen bijzondere eisen, terwijl de duur van de periode van overbrenging in de Vw 2000 niet wordt gemaximeerd. Eiser is binnen de stad Amsterdam gedurende ruim zes uren vervoerd. De rechtbank is van oordeel dat de duur van de overbrenging - mede gezien de beperkte afstand waarover eiser vervoerd is - zodanig lang is dat, bij gebrek aan een deugdelijke en sluitende verklaring, moet worden geoordeeld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu de overbrenging niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaats gevonden, is de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiser onmiddellijk voorafgaand aan zijn vreemdelingenbewaring, vijftien maanden op strafrechtelijke gronden gedetineerd is geweest. Niet valt in te zien waarom verweerder niet op de hoogte kon zijn van het einde van deze detentie van eiser, zoals door verweerder ter zitting is gesteld. In hoofdstuk A5/5.3.7.1 Vc 2000 wordt gesteld dat zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moeten worden. Er rust een inspanningsplicht op de schouders van verweerder. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt aan zijn inspanningsplicht voldaan te hebben.
Het beroep is gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (art. 106 Vw 2000).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding van
855,- euro toe te kennen.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 855,- euro
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Y. Kliphuis als griffier op 1 augustus 2002.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 5 augustus 2002
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 855,- euro.
Aldus gedaan op 1 augustus 2002 door mr. E.F. Smeele, fungerend voorzitter.