ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9475

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/5420
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het vreemdelingenrecht voor minderjarige eiser met ernstige gezondheidsproblemen van grootmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een vierjarige Somalische eiser. De aanvraag was ingediend door de grootmoeder van de eiser, die tevens zijn wettelijk vertegenwoordiger is. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet voldoende had onderzocht of de eiser, gezien zijn zeer jonge leeftijd en de ernstige nierziekte van zijn grootmoeder, in aanmerking kwam voor de hardheidsclausule van artikel 16a, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 1965. De rechtbank stelde vast dat de verweerder had nagelaten om te onderzoeken of een ander familielid de eiser zou kunnen begeleiden bij de terugkeer naar het land van herkomst of een nabijgelegen land om daar een mvv aan te vragen. Tevens had de verweerder onvoldoende rekening gehouden met de problemen rondom de afgifte van Somalische identiteits- en reisdocumenten.

De rechtbank concludeerde dat het risico dat een zeer jong kind in een vreemde omgeving zou worden blootgesteld aan een langdurige en onzekere procedure niet aanvaardbaar was. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van omstandigheden in deze zaak zodanig was dat de verweerder niet zonder meer kon besluiten om de hardheidsclausule buiten toepassing te laten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van de eiser gegrond, waarbij de verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank 'Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Meervoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/5420 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1996, eiser,
gemachtigde: mr. W.J. Eusman, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 6 april 2000 heeft B, stellend eisers grootmoeder en diens wettelijk vertegenwoordigster te zijn, namens eiser bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij grootmoeder in het kader van verruimde gezinshereniging c.q. op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Bij besluit van 2 mei 2000 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij bezwaarschrift van 17 mei 2000 is namens eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 8 januari 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 2 februari 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 6 maart 2001. Op 4 en 8 april 2002 zijn de gronden nader aangevuld. Op 5 april 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 december 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2002 te Alkmaar. De wettelijke vertegenwoordigster van eiser, Hodan Guntane, is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiser was niet in persoon aanwezig ter zitting. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij op grond van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 16a, zesde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 1965, van het mvv-vereiste vrijgesteld dient te worden. Eiser beschikt immers niet over een geldig Somalisch paspoort waarmee hij de reis naar Somalië of een buurland ervan kan maken om aldaar een mvv aan te vragen. Hij kan zo'n paspoort ook niet krijgen. Voorts kan eiser, gezien zijn leeftijd, zich daar niet handhaven, nu hij door zijn ouders is verlaten en zijn grootmoeder hem, vanwege haar ernstige nierziekte, niet bij zijn reis kan begeleiden. Subsidiair heeft eiser aangevoerd binnen de hersteltermijn van artikel 4:5 Awb een asielverzoek te hebben ingediend, namelijk op 29 mei 2000, waardoor hij ook op grond van artikel 16 a, lid 3, sub b Vw van het mvv-vereiste vrijgesteld behoort te worden.
2. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag op juiste gronden buiten behandeling is gesteld. Eiser beschikte niet over een geldige mvv. Het beroep van eiser op de voornoemde hardheidsclausule slaagt niet. Niet gebleken is dat eiser niet naar Somalië of een dichtstbijzijnd land waar een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging is gevestigd kan terugkeren om aldaar een mvv aan te vragen en de daarop te nemen beslissing af te wachten. Uit de brief van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van augustus 2001 volgt immers dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië. Daarnaast blijkt uit de telefoonnotitie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 2 maart 2001 dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is om zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba in Ethiopië of Nairobi in Kenia te begeven en aldaar een mvv aan te vragen. Voorts blijkt uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 dat Somalische paspoorten worden uitgereikt door Somalische missies in Bonn, Londen, Nairobi, Geneve en andere steden. Eiser heeft overigens niet aangetoond dat hij al hetgeen in zijn vermogen ligt heeft gedaan om aan reisdocumenten te komen, zodat ook hieruit niet afgeleid kan worden dat de stelling dat hij niet kan beschikken over reisdocumenten juist is. Voorts zijn er ook geen documenten overgelegd met betrekking tot de medische situatie van eisers grootmoeder zodat niet is gebleken dat zij eiser niet kan vergezellen naar Somalië of één van de andere in aanmerking komende landen om aldaar de uitkomst van een mvv-procedure af te wachten. Gezien het vorenstaande is er in het onderhavige geval geen sprake van een zeer bijzonder, individueel geval dat een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 16a, zesde lid, Vw 1965 rechtvaardigt. Eiser beroept zich immers slechts op de algemene stelling dat hij onmogelijk kan terugkeren naar zijn land van herkomst om een mvv te verkrijgen.
Eisers subsidiaire stelling dat hij vanwege zijn asielverzoek van het mvv-vereiste vrijgesteld moet worden is onjuist, omdat dit verzoek niet binnen de hersteltermijn van het voornoemde artikel 4:5 Awb is ingediend.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit dateert van 8 januari 2001, en is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000, Stb. 495, tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet). Het besluit is gebaseerd op de Vw (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. Derhalve zal de rechtbank bij de ex tunc toetsing van de rechtmatigheid van het besluit de Vw en de daarop gebaseerde regelingen toepassen.
3. Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf.
4. Krachtens artikel 16a, zesde lid, Vw kan in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het vereiste van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.
5. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van de aanvraag om toelating niet beschikte over een geldige mvv. Het onderhavige geschil spitst zich primair toe op de vraag of eiser op grond van de hardheidsclausule van het mvv-vereiste dient te worden ontheven.
6. Gelet op de zeer jonge leeftijd van eiser (eiser was ten tijde van het bestreden besluit 4 jaar oud) en de ernstige nierziekte waaraan zijn grootmoeder lijdt en waarvan hij reeds in bezwaar melding heeft gemaakt, had verweerder bij de totstandkoming van het bestreden besluit moeten onderzoeken of een ander familielid van eiser hem zou kunnen begeleiden bij de terugkeer naar het land van herkomst of een nabij gelegen land om daar een mvv aan te vragen, en hem zou kunnen verzorgen gedurende de periode die met de afronding van de aanvraag gemoeid zou zijn. Voorts had verweerder daarbij, op een specifiekere wijze dan hij heeft gedaan, rekening behoren te houden met de problemen die bestaan rondom de afgifte van (geldige) Somalische identiteits- en reisdocumenten. Nu eiser niet over deze documenten beschikt en het niet vaststaat of een geldig Somalisch paspoort verkregen kan worden, rijst immers de vraag of hij had kunnen terugkeren naar zijn land van herkomst dan wel naar een nabijgelegen land had kunnen reizen, terwijl eveneens niet zonder meer duidelijk is hoe eiser, in de opvatting van verweerder, op rechtmatige wijze naar één van de door hem gesuggereerde steden had kunnen gaan. Bij dit alles had verweerder zich in het onderhavige geval niet zonder meer mogen baseren op de door hem overgelegde mededelingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de IOM. Deze mededelingen bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis om ervan uit te gaan dat de daaruit naar voren komende praktijkervaringen zonder meer kunnen worden toegepast op de situatie van een zeer jong kind met als wettelijk vertegenwoordiger een grootmoeder met ernstige gezondheidsklachten. Daarbij komt de vraag naar voren of, indien eiser in het bezit had kunnen komen van een vervangend reisdocument, een dergelijk document voldoende zou zijn voor een materiële beoordeling van de aanvraag van een mvv. Het onbeantwoord laten van die vraag brengt, gelet op de leeftijd van eiser, het risico met zich mee dat een zeer jong kind zou worden blootgesteld aan de kans dat het in een volstrekt vreemde omgeving langdurig aan de onzekere uitkomst van een mogelijk tijdrovende procedure onderworpen zou zijn. Dit risico kan niet worden aanvaard. Verweerder had dan ook, alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen, eveneens nader onderzoek moeten verrichten en/of een standpunt moeten innemen omtrent de vraag welke documenten met betrekking tot de identiteit van eiser en met betrekking tot de familierechtelijke relatie tot zijn gestelde grootmoeder, nodig waren alvorens een mvv-aanvraag op toereikende wijze had kunnen worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de vorenstaande combinatie van omstandigheden van dien aard dat verweerder niet zonder meer had kunnen besluiten artikel 16a, zesde lid, Vw 1965 buiten toepassing te laten. Het voorgaande klemt te meer nu verweerder er geen blijk van heeft gegeven de artikelen 3 jº 20 uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) in zijn overwegingen te hebben betrokken.
7. In het licht van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op de hardheidsclausule, onzorgvuldig is voorbereid en derhalve in strijd is met artikel 3:2 Awb.
8. Gelet op het hiervoor overwogene behoeft eisers subsidiaire beroep op zijn ingediende asielverzoek geen bespreking meer.
9. Op grond van het voorgaande is er aanleiding om verweerder als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 644,- euro (zegge: zeshonderd vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad
102,10,- euro (zegge: honderd twee euro en tien cent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2002, door mr. P. van Steijnen, voorzitter, mr. W.J. van Bennekom en mr. W.C. Oosterbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Q.L. Hong, griffier.
Afschrift verzonden op: 29 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.