ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9394

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/66226
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in 1958 te Kelme, Litouwen. De vreemdeling was op 27 augustus 2002 vrijgesproken door de politierechter van een strafbaar feit, maar werd vervolgens op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de vrijspraak leidde tot het vervallen van de verdenking van het plegen van een misdrijf, en dat de enige overgebleven grond voor de inbewaringstelling, het niet melden bij de korpschef, niet voldoende gemotiveerd was om de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet gerechtvaardigd was, aangezien het enkele feit dat de vreemdeling zich niet had gemeld bij de korpschef niet voldoende was om te concluderen dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding toe, waarbij de vreemdeling recht had op een schadevergoeding van 570 euro voor de zes dagen die hij in bewaring had doorgebracht.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van een maatregel van bewaring en de bescherming van vreemdelingenrechten. De rechtbank stelde vast dat de maatregel in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die matiging van de schadevergoeding rechtvaardigden. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/66226 VRONTN A R07 G03 S4
Uitspraak: 12 september 2002
U I T S P R A A K
op het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1958 te Kelme,
van Litouwse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0208.28.8019.
1. PROCESVERLOOP
Namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: verweerder) is de rechtbank op 29 augustus 2002 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 27 augustus 2002 tot oplegging van de maatregel van bewaring, tegen welk besluit de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Bij brief van 2 september 2002 heeft verweerder medegedeeld dat de maatregel van bewaring met ingang van die datum is opgeheven, aangezien de vreemdeling is uitgezet.
De rechtbank heeft kennis genomen van het schrijven d.d. 4 september 2002 van mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo, waarin onder meer is verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Noch de vreemdeling, noch zijn raadsvrouw, voornoemd, zijn op 5 september 2002 ter zitting verschenen.
Namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is de heer G. Gesterkamp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
2. MOTIVERING
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De vreemdeling is op 27 augustus 2002 in vrijheid gesteld na door de politierechter te Almelo te zijn vrijgesproken van het door de officier van justitie tenlastegelegde strafbare feit. Aansluitend is de vreemdeling wegens een redelijk vermoeden van illegaal verblijf staande gehouden ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw 2000.
Verweerder heeft vervolgens met het oog op de uitzetting van de vreemdeling bij besluit van 27 augustus 2002 de maatregel van bewaring opgelegd, nu naar het oordeel van verweerder de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en het belang van de openbare orde deze maatregel vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000).
Ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000 wordt opgelegd met redenen omkleed.
Voor de maatregel van bewaring is gebruik gemaakt van een formulier M110-A waarop als categorie is aangegeven "geen rechtmatig verblijf (...) (artikel 59, lid 1, onder a, Vw)" Boven deze categorieaanduiding zijn de overwegingen vermeld op grond waarvan de maatregel in dit geval is gelast, te weten:
- het belang van de openbare orde vordert de inbewaringstelling;
- wegens het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting omdat de vreemdeling:
- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef
- verdacht wordt van het plegen van een misdrijf
Bij brief van 4 september 2002 heeft de raadsvrouw van de vreemdeling aangevoerd dat de maatregel van bewaring als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Immers, op 27 augustus 2002 is de vreemdeling door de politierechter vrijgesproken en vervolgens onmiddellijk in vrijheid gesteld. Daarmee is de grond voor de oplegging van de maatregel, te weten het verdacht worden van een misdrijf, aan de maatregel komen te ontvallen. Voorts heeft de vreemdeling op grond van zijn Litouwse nationaliteit een vrije termijn waarbinnen hij rechtmatig in Nederland mag verblijven. Weliswaar heeft hij zich niet onmiddellijk na binnenkomst in Nederland aangemeld bij de korpschef, maar dit feit op zichzelf rechtvaardigt niet het opleggen van een dusdanig verstrekkende maatregel als vreemdelingenbewaring. Het treffen van een minder zwaar middel was dan ook aangewezen geweest. Op grond van het voorgaande is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Ter zitting is zijdens verweerder - in aanvulling op de gronden van de maatregel als hierboven vermeld - aangegeven dat de vreemdeling niet beschikte over voldoende middelen van bestaan en in het bezit was van een paspoort. Met deze gronden is het besluit van 27 augustus 2002 volgens verweerder met voldoende redenen omkleed en is de inbewaringstelling rechtmatig. Voorts is de vrije termijn van de vreemdeling beëindigd als gevolg van het niet melden bij de korpschef in strijd met artikel 4.48 Vb 2000.
Nu de maatregel van bewaring op 2 september 2002 door verweerder is opgeheven, heeft de rechtbank ingevolge artikel 106 Vw 2000 nog slechts te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de inbewaringstelling op 27 augustus 2002 heeft plaatsgevonden nadat de politierechter de vreemdeling had vrijgesproken van het tenlastegelegde misdrijf. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verdenking van het plegen van een misdrijf ten aanzien van de vreemdeling daarmee niet is komen te vervallen, daar de vreemdelingendienst op dat moment op de hoogte was van het voornemen van het openbaar ministerie tot het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak van de politierechter. Op 29 augustus 2002 is hoger beroep ingesteld.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat met de vrijspraak door de politierechter op 27 augustus 2002 geen verdenking meer bestond met betrekking tot het plegen van dat misdrijf. In strafvorderlijke zin is die verdenking eerst weer ontstaan op 29 augustus 2002, derhalve na het opleggen van de maatregel van bewaring. Bovendien levert het enkele feit dat de officier van justitie hoger beroep instelt van een vrijspraak niet een zodanige verdenking van het plegen van een misdrijf op, dat daarmee het opleggen van de maatregel van bewaring is gerechtvaardigd. Daarmee vervalt deze grond aan het besluit en is het onttrekkingsgevaar aldus enkel gebaseerd op het feit dat de vreemdeling zich niet heeft gemeld bij de korpschef. De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting door verweerder genoemde aanvullende gronden niet ten grondslag gelegd kunnen worden aan de maatregel van bewaring, nu deze niet in het besluit van 27 augustus 2002 zijn vermeld.
De enige in dat besluit opgenomen grond die daarmee blijft staan, is niet dragend voor het besluit tot inbewaringstelling, reeds omdat niet is gemotiveerd dat en waarom het enkele niet melden bij de korpschef na binnenkomst in Nederland leidt tot het vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal ontrekken.
Het bovenstaande brengt mee dat de bewaring naar het oordeel van de rechtbank bij toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de reden waarom de bewaring onrechtmatig is geoordeeld, is gelegen in de schending van materiële wetgeving welke zo zeer de kern van de door verweerder - mede jegens de vreemdeling - in acht te nemen waarborgen raakt dat matiging slechts in uitzonderlijke omstandigheden in aanmerking zal komen. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om de vreemdeling ten laste van de Staat een schadevergoeding van 95,- euro per dag toe te kennen voor de zes dagen die hij vanaf 27 augustus 2002 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van 570,- euro zal worden toegekend.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 570,- euro.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Brontsema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2002
Afschrift verzonden: 19 september 2002
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 570,-euro.
Aldus gedaan op 12 september 2002 door mr. W.M. van Schuijlenburg, fungerend voorzitter.