ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9269
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning WAO-uitkering en de interpretatie van opzet in relatie tot arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 september 2002 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WAO-uitkering aan A, die per 26 september 2000 arbeidsongeschikt was verklaard. Eiser, het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het UWV, die A een WAO-uitkering had toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelling van eiser, dat de uitkering op grond van artikel 28 van de WAO geweigerd moest worden, niet houdbaar was. Er was geen bewijs dat A zich opzettelijk aan ziek makende oorzaken had blootgesteld, wat vereist zou zijn voor een weigering van de uitkering op basis van opzet.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de tekst van artikel 28 van de WAO geen ruimte biedt voor een extensieve interpretatie van het begrip 'opzettelijk', en dat morele verontwaardiging geen grond is voor uitsluiting van de uitkering. De rechtbank heeft ook de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, en geconcludeerd dat A, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor gangbare arbeid gedurende 20 uur per week. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de strikte interpretatie van wettelijke bepalingen in het bestuursrecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het instellen van beroep door eiser niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.