ECLI:NL:RBSGR:2002:AE9120

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/71833, 00/1809
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om verlenging van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf van een Somalische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 september 2002 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres, een Somalische vrouw, tegen de afwijzing van haar verzoek om verlenging van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv). Eiseres had eerder aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen, maar deze waren niet ingewilligd. De rechtbank moest beoordelen of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar in stand kon blijven, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, in zijn heroverweging van het bezwaar ten onrechte had geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank stelde vast dat de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 30, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, zich niet gedurende de gehele periode voordeed waarop het bezwaarschrift betrekking had. Eiseres had rechtmatig verblijf op het moment van de beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Verweerder werd opgedragen om bij een nieuw besluit op het bezwaarschrift zich uit te laten over de aanspraken van eiseres op een verblijfsvergunning asiel over de periode tot aan de verlening van de reguliere vergunning. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op 644 euro werden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres inmiddels in het bezit was van een reguliere verblijfsvergunning en geen plicht had om Nederland te verlaten.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 00 / 71833 OVERIO H (beroep)
AWB 00 / 1809 VRWET H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1969, van Somalische nationaliteit,
eiseres/verzoekster, verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Hoorn,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.S. Mackor, advocaat te 's-Gravenhage.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Op 30 november 1997 heeft eiseres aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 25 maart 1998, aan eiseres uitgereikt op 6 april 1998, heeft verweerder de betreffende aanvragen niet ingewilligd. Wel is aan eiseres met ingang van 30 november 1997, geldig tot 30 november 1998, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend. Het tegen de afwijzende beschikking ingediende bezwaarschrift van 22 april 1998 is bij beschikking van 28 juli 1998 ongegrond verklaard. Op 24 augustus 1998 heeft eiseres tegen deze beschikking beroep aangetekend, welk beroep zij op 29 oktober 1998 heeft ingetrokken. De geldigheidsduur van de aan eiseres verleende vvtv is verlengd tot 30 november 1999.
1.2 Op 24 november 1999 heeft eiseres verzocht om verlenging van de aan haar verleende vvtv. Bij beschikking van 14 december 1999, aan eiseres op 24 januari 2000 uitgereikt, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Daarbij is tevens bepaald dat eiseres de behandeling van een eventueel in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten. Hiertegen heeft eiseres op 11 februari 2000 bezwaar ingediend. Bij verzoekschrift van 10 februari 2000, binnengekomen bij deze rechtbank en nevenvestigingsplaats op 21 februari 2000, heeft eiseres verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist.
1.3 Op 17 november 2000 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om tijdig te beslissen op het door haar op 11 februari 2000 ingediende bezwaarschrift. Bij beschikking van 15 augustus 2001 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 20 augustus 2001 heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats aan partijen meegedeeld dat het door eiseres ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht wordt mede te zijn gericht tegen het reële besluit.
1.4 Eiseres heeft op 8 januari 2001 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf wegens medische behandeling. Verweerder heeft deze aanvraag bij beschikking van 26 juli 2001 ingewilligd en aan eiseres een verblijfsvergunning onder de beperking medische behandeling verleend met ingang van 8 januari 2001, geldig tot en met 8 januari 2002. De geldigheidsduur is door verweerder verlengd tot en met 8 januari 2003.
1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 april 2002. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 15 mei 2002 heeft verweerder de gevraagde informatie toegezonden. Namens eiseres is hierop bij brief van 28 mei 2002 gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder nadere zitting heeft gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Eiseres heeft aangegeven geen belang meer te hebben bij beoordeling van de vraag of verweerder al dan niet tijdig heeft beslist op het door haar ingediende bezwaarschrift. Daarmee ligt uitsluitend ter toetsing voor het door verweerder op 15 augustus 2001 genomen reële besluit. In dit geding dient te worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om verlenging van de aan eiseres verleende vvtv in rechte stand kan houden.
Standpunten van partijen
2.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval conform de artikelen 117 en 118 Vw het recht dat gold voor de inwerkingtreding van de Vw van toepassing is. Reeds hierom zou het door eiseres ingestelde beroep gegrond moeten worden verklaard. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift. Zij is weliswaar in het bezit van een vergunning tot verblijf wegens medische redenen, maar dit is een verblijfsvergunning regulier met een tijdelijk karakter welke niet omgezet kan worden in een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien verweerder het bezwaar inhoudelijk zou hebben beoordeeld en dit tot gegrondverklaring zou hebben geleid, dan zou eiseres reeds vanaf 1 april 2001 in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat ingevolge de artikelen 117 en 118 Vw nieuw materieel recht van toepassing is. Eiseres had ten tijde van de bestreden beslissing rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, Vw, zodat de aanvraag op grond van artikel 30 Vw imperiatief moet worden afgewezen. Gelet hierop bestaat geen ruimte meer voor een inhoudelijke toets van de aanvraag. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat een tijdelijk verblijfsrecht in voorkomende gevallen in de loop der tijd kan worden gewijzigd in een niet-tijdelijk verblijfsrecht.
Beoordeling van het beroep
2.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat ingevolge het bepaalde in artikel 117, lid 1 Vw op de onderhavige zaak nieuw (materieel) recht van toepassing is. Onder de werking van de Vreemdelingenwet 2000 heeft verweerder het bezwaar moeten aanmerken als een bezwaar gericht tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, lid 1, onder d Vw. Ingevolge artikel 30, onder b Vw dient een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 te worden afgewezen indien de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l Vw. Eiseres is hangende de bezwaarprocedure in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens medische redenen. In de heroverweging in bezwaar heeft verweerder terecht geconstateerd dat zich de weigeringsgrond als bedoeld onder artikel 30, onder b Vw voordeed, echter met de onjuiste conclusie dat het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk is. Daarnaast heeft verweerder niet onderkend dat genoemde weigeringsgrond zich niet gedurende de gehele periode waarop het bezwaarschrift betrekking heeft voordeed. Eiseres is pas vanaf 27 juli 2001 in het bezit van de reguliere vergunning, terwijl haar bezwaar ziet op de periode vanaf 30 november 1999.
2.5 Om deze redenen komt het beroep voor gegrondverklaring en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal bij een nieuw te nemen besluit op het bezwaarschrift zich moeten uitlaten over de aanspraken van eiseres op een verblijfsvergunning asiel over de periode tot aan de verlening van de reguliere vergunning. Over de periode vanaf 27 juli 2001 heeft verweerder, zoals hierboven is overwogen, terecht verwezen naar artikel 30, onder b Vw, zodat het bezwaar over deze periode niet tot gegrondverklaring kan leiden.
2.6 In dit geval bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op 644,- euro (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.7 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad 102,10 euro dient te vergoeden.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.8 Gelet op het feit dat de grondslag voor het verzoek om voorlopige voorziening is komen te vervallen nu eiseres sedert 26 juli 2001 in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier en derhalve geen plicht heeft Nederland te verlaten, wordt het verzoek wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard.
2.9 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is in dit geval niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep van 17 november 2000 gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats dient te vergoeden;
3.4 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad
102,10 euro
De president:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.5 verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers als griffier.
afschrift verzonden op: 19 september 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.