Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 60018 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1983, van Congolese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 12 augustus 2002.
De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. B. Magnin.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 2 augustus 2002 is de vreemdelinge ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Verweerder heeft op diezelfde datum aan de vreemdelinge de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd in de lounge van Schiphol (verder: de lounge). Ten aanzien van de vreemdelinge is op 3 augustus 2002 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast en ten uitvoer gelegd in het Aanmeldcentrum (AC) te Schiphol.
1.2 Op 3 augustus 2002 heeft de vreemdelinge een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 5 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdelinge toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 5 augustus 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 Tegen eerdergenoemd besluit van 6 augustus 2002 heeft de vreemdelinge op diezelfde datum bij deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een beroepschrift en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.5 Op 8 augustus 2002 heeft verweerder het Grenshospitium te Amsterdam aangewezen als ruimte of plaats in de zin van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw.
1.6 Ter zitting heeft de vreemdelinge het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2.1 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Verweerder voert het beleid dat onder meer tot (voortzetting van) de maatregel ex artikel 6 Vw wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
2.3 Onderhavige vreemdelinge is gelijktijdig met 6 landgenoten op Schiphol aangekomen. De rechtbank, verweerder en de raadsman, die voor alle zeven vreemdelingen optreedt, zijn met alle dossiers bekend. De zaaknummers van deze zeven detentiezaken bij de rechtbank zijn: AWB 02/60020 VRONTN J, AWB 02/60018 VRONTN J, AWB 02/60009 VRONTN J, AWB 02/60033 VRONTN J, AWB 02/60026 VRONTN J, AWB 02/60019 VRONTN J en AWB 02/60017 VRONTN J. Met name zijn partijen en de rechtbank bekend met telkens gedingstuk B3, een proces-verbaal van bevindingen van telkens 3 augustus 2002, waarin over de gebeurtenissen ten aanzien van de groep van zeven op Schiphol telkens op iets andere wijze door verbalisant is verklaard. Uit het onderzoek ter zitting en het dossier en die 7 processen-verbaal blijkt verder het volgende. Gelijktijdig is de zeven op vrijdag de toegang geweigerd. Zij hebben toen om contact met een advocaat verzocht. Aan allen is de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De ambtenaren met grensbewaking belast, zijn niet op het verzoek om inschakeling van een advocaat ingegaan, maar hebben aangegeven dat een advocaat pas in het aanmeldcentrum in beeld komt. Alvorens op zaterdag 3 augustus te zijn overgebracht naar het aanmeldcentrum, is de vreemdelingen voor de nacht van vrijdag op zaterdag de lounge als verplichte verblijfplaats aangewezen. Het eerste gehoor in de aanmeldcentrum-procedure was eerst op zondag afgerond, zodat voor de vreemdelingen pas nadien contact met een advocaat mogelijk werd.
2.4 De gemachtigde van de vreemdelinge heeft ter zitting aangevoerd dat de vrijheidsontnemende maatregel strijdig is met artikel 5 EVRM, althans toegepast met veronachtzaming van het fundamentele recht op rechtsbijstand. Gemachtigde heeft ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerd dat de maatregel is opgelegd en voortgezet zonder dat is zorggedragen voor melding aan de piketcentrale van de wens van de vreemdelingen dat zij contact met een advocaat wensten. Immers, blijkens het zich in het dossier bevindend proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2002 hebben de vreemdelingen reeds op 2 augustus 2002 verzocht om rechtsbijstand. De vreemdelingen zijn pas in het aanmeldcentrum met een advocaat in contact gekomen. De maatregel is derhalve onrechtmatig en dient te worden opgeheven.
2.5 Verweerder heeft aangevoerd dat er in de wet geen verplichting voor verweerder is opgenomen rechtsbijstand in te schakelen indien ten aanzien van een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw wordt toegepast. Nu de vreemdelingen door verweerder op 3 augustus 2002 naar het aanmeldcentrum Schiphol zijn overgebracht, alwaar zij in het kader van de asielprocedure in contact kwamen met rechtshulp, is de mogelijkheid voor het verkrijgen van rechtsbijstand voor de vreemdelingen voldoende gewaarborgd.
2.6 Naar aanleiding van de grief van de gemachtigde van de vreemdelinge stelt de rechtbank voorop dat het EVRM, de Vreemdelingenwet 2000 noch het beleid zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) een regel bevat, op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn in iedere zaak waarin krachtens artikel 6 Vw een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, ervoor zorg te dragen dat bij of na de oplegging daarvan de vreemdeling door een (piket)advocaat wordt bezocht of bijgestaan. Wel bevat A2/5.2.1 Vc de verplichting voor de grensbewakingsambtenaren om in een geval een vreemdeling, aan wie de toegang is geweigerd, om rechtshulp heeft gevraagd, de piketcentrale in te lichten. Zorgvuldig overheidshandelen in met name detentiezaken alsmede het recht van de burger zich in het verkeer met de overheid steeds te doen bijstaan door een advocaat, brengen ook mee dat verweerder een van de vrijheid ontnomen vreemdeling desgewenst zo spoedig mogelijk in contact brengt met een advocaat.
2.7 Desondanks kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat verweerder, althans zijn grensbewakingsambtenaren, zodanig onzorgvuldig gehandeld heeft door de vreemdelingen eerst op het aanmeldcentrum contact met rechtsbijstand toe te staan, dat zulks tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel moet leiden. Uitstel van anderhalve dag voor contact met een raadsman over vrijheidsontneming als in casu is wel onaanvaardbaar lang. Echter, de vreemdelingen zijn daartegenover door verweerder (schriftelijk) gewezen op de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de vrijheidsontneming ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Voorts is, conform de wet, spoedig een rechterlijke toetsing van de vrijheidsontnemende maatregel uitgelokt. Daarnaast weegt mee dat de vreemdelingen de nacht in de lounge de - weliswaar enigszins theoretische - mogelijkheid hadden zelf contact met een rechtshulpverlener te bewerkstelligen, omdat daar voor hen vrijelijk toegang moet zijn geweest tot alle daar beschikbare communicatiemiddelen. Concrete benadeling van hun rechtspositie in het kader van de vrijheidsontneming door het late contact met de rechtshulp is door hen niet gesteld. Onzekerheidsgevoelens, zich vertalend in de wens zo spoedig mogelijk ook onafhankelijk over hun rechten op vrijheid te worden geadviseerd, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere beoordeling te komen.
2.8 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen termen zijn om de maatregel thans te beëindigen of in duur te beperken.
2.9 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.10 Nu de maatregel niet wordt opgeheven, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2002, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk als griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.