ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8362

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/70559
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake tewerkstellingsvergunning voor Surinaamse leerkracht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 september 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaarschrift. Eiseres, een Surinaamse leerkracht, had op 9 november 2000 een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning bij de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs. Deze aanvraag werd op 25 april 2001 door de Raad van Bestuur van de Centrale Organisatie werk en inkomen (CWI) afgewezen. Eiseres diende op 6 juni 2001 een bezwaarschrift in, maar dit werd door verweerder op 16 oktober 2001 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet correct was vastgesteld door verweerder. De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het indienen van bezwaar begon op de dag na de verzending van de beschikking, en dat eiseres haar bezwaarschrift tijdig had ingediend. De rechtbank concludeerde dat verweerder in strijd met de wet had gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Tevens werd bepaald dat het onterecht geheven griffierecht aan eiseres moest worden teruggestort. De rechtbank gaf aan dat het belangrijk is om te overwegen of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de jurisprudentie en de wetgeving omtrent tewerkstellingsvergunningen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerders om zorgvuldig om te gaan met de termijnen en de status van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 01/70559 VRWET
Inzake : A, eiseres, wonende te Paramaribo, Suriname
tegen : Raad van Bestuur van de Centrale Organisatie werk en inkomen (CWI), verweerder, gemachtigde
mw. mr. M.W.S. Op de Woerd.
I. PROCESVERLOOP
Eiseres, geboren op [...] 1954, bezit de Surinaamse nationaliteit en verblijft te Paramaribo, Suriname. Op 9 november 2000 heeft de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs (hierna: werkgeefster), gevestigd te Rotterdam, een aanvraag ingediend ten behoeve van het verrichten van arbeid als leerkracht basisonderwijs door eiseres.
Verweerder heeft deze aanvraag op 25 april 2001 niet ingewilligd.
Eiseres heeft op 6 juni 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Verweerder heeft op 16 oktober 2001 dit bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard.
Bij schrijven van 8 november 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is danwel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Voor het antwoord op de vraag of termen bestaan voor toepassing van dit artikel toetst de rechtbank als volgt. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank kennelijk gegrond, wanneer uit het beroepschrift zelf of uit de van openbare orde zijnde voorschriften reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener gegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daartoe wordt de inhoud van het beroepschrift beoordeeld in samenhang met de motivering van het bestreden besluit en met hetgeen in bezwaar door betrokkene is aangevoerd.
2. Eiseres voert in beroep aan dat het bezwaarschrift tegen de beschikking in eerste aanleg tijdig is ingediend, nu verweerder bij de aanvang van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is uitgegaan van de dag na die waarop de beschikking is verzonden en niet van de dag waarop de beschikking is uitgereikt c.q. daadwerkelijk is ontvangen.
3. Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
4. Ingevolge artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav), zoals die bepaling laatstelijk is gewijzigd bij de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 in samenhang gelezen met artikel 71 Vw 2000 is de Vreemdelingen-kamer van deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van het beroep.
Bij de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 is de reikwijdte van artikel 21 Wav gewijzigd (lees: beperkt). Hierdoor zijn op besluiten in de zin van de Wav die genomen zijn ná de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 niet meer de processuele bepalingen van de Vreemdelingenwet van toepassing, maar de processuele bepalingen van de Awb. Voor bezwaar- en beroepschriften die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000, 1 april 2001, blijft het processuele recht van de oude Vreemdelingenwet (1965) van toepassing (zie artikel 2, Hoofdstuk 11, van de Memorie van Toelichting op de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000).
Nu de Wav geen termijn noemt voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep tegen bij of krachtens die wet genomen besluiten zijn de daarvoor in de Awb opgenomen bepalingen, in het bijzonder artikel 6:7 Awb, van toepassing. Verweerder heeft dit bij het bestreden besluit niet onderkend door het standpunt in te nemen dat de termijn voor het maken van bezwaar ingevolge artikel 69 Vw 2000 vier weken bedraagt.
In de onderhavige zaak heeft verweerder de beschikking in eerste aanleg d.d. 25 april 2001 op 3 mei 2001 verzonden. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb ving de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan op de dag na de dag van verzending, derhalve op 4 mei 2001. Nu eiseres het bezwaarschrift op 6 juni 2001 heeft verzonden en dit op 14 juni 2001 door de Algemene Directie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie als rechtsvoorgangster van verweerder is ontvangen, is het bezwaar binnen de gestelde wettelijke termijn ingediend en heeft verweerder met het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar op de grond van termijnoverschrijding een besluit genomen dat in strijd is met een wettelijk voorschrift van openbare orde.
Nu het beroep reeds hierom gegrond zal worden verklaard, kan hetgeen eiseres in beroep tegen de beschikking heeft aangevoerd onbesproken blijven.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen.
De rechtbank geeft daarbij in overweging stil te staan bij de vraag of eiseres als belanghebbende bij het besluit van 25 april 2001 is te beschouwen. Zij is ermee bekend dat de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel Wav (EK, 1994-1995, nr. 29b, pagina 2) er van uit gaat dat ook degene voor wie een werkgever een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning heeft gedaan is aan te merken als 'belanghebbende' in de zin van artikel 1:2 juncto 8:1 Awb. Verder heeft deze rechtbank in haar uitspraak van 30 mei 1996, RV 1996, 79 impliciet in dezelfde zin geoordeeld. Niettemin lijkt het de rechtbank thans geraden dat verweerder in de bezwaarfase stil staat bij de vraag of deze opvatting voldoende steun vindt in het recht. Dit klemt te meer nu van uitspraken ingevolge artikel 8:77 Awb hoger beroep open staat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zij wijst er op dat ingevolge bestendige bestuursrechtelijke jurisprudentie als hoofdregel geldt dat degene die slechts via een (toekomstige) contractuele relatie enig belang heeft bij het bestreden besluit, niet ontvankelijk wordt geacht als de oorspronkelijke aanvrager geen bezwaar of beroep heeft ingediend. Het komt immers minder aanvaardbaar voor de aanvrager die zich heeft neergelegd bij een negatief besluit alsnog een positief besluit op te dringen. (Zie voor jurisprudentie onder meer Tekst & Commentaar Awb, derde druk, artikel 1:2 Awb, bij punt 2 en overige artikelsgewijze commentaren op de Awb).
Uit de processtukken blijkt dat de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs als aanvrager van de tewerkstellingsvergunning bij brief van 23 april 2001 kenbaar heeft gemaakt dat zij zich neerlegt bij een afwijzende beschikking. Kwestieus is derhalve of voor zaken als de onderhavige een uitzondering op de jurisprudentiële hoofdregel gerechtvaardigd is.
5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het onderzoek wordt derhalve gesloten en de rechtbank beslist zoals hieronder is aangegeven.
6. Voor een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
7. Gebleken is dat een onjuist griffierecht is geheven. Het door eiseres te veel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van het vorenvermelde een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. gelast dat de griffier het onverschuldigde griffierecht ad € 102,10 terugstort aan eiseres;
5. gelast dat de Centrale organisatie voor werk en inkomen als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen om in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2002, in tegenwoordigheid van mr. R.J.L. van Bokhoven, griffier.
afschrift verzonden op: