ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/58189, 02/57193
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep in vreemdelingenzaak van staatloze Palestijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een staatloze Palestijn afkomstig uit Libanon. De verzoeker, geboren in 1984, heeft op 29 juli 2002 beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, dat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) was afgewezen. Tevens is er een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin werd verzocht om uitzetting van de verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bezwaarschrift van de verzoeker niet leidt tot opschorting van de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten, omdat de hoofdregel in het bestuursrecht is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort, tenzij anders bepaald. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten tot weigering van de verblijfsvergunning ambtshalve zijn genomen en derhalve niet onder de opschortende werking van artikel 73 van de Vreemdelingenwet 2000 vallen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een staatloze Palestijn is en dat zijn asielrelaas in de kern is aangetast. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister in dit geval de asielaanvraag terecht heeft afgewezen en dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep wegens gebrek aan belang moet worden afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/58189 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/58193 VRONTN (beroep)
IND-nr.: 0207.26.4056
inzake: A, geboren op [...] 1984, gesteld staatloze Palestijn afkomstig uit Libanon, verblijvende in het Opvangcentrum te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie te Den Haag.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 29 juli 2002 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 29 juli 2002 waarbij de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op dezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 9 augustus 2002. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door mr. M. Ferschtman, kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat het bestreden besluit tevens ziet op de ambtshalve weigering om verzoeker een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) te verlenen, alsmede op de ambtshalve weigering om hem een verblijfsvergunning regulier te verlenen als staatloze die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Namens verzoeker is ter zitting bezwaar aangetekend tegen deze twee onderdelen van het bestreden besluit. Bij indiening van dit bezwaarschrift is de rechtbank tevens verzocht het petitum van het verzoek van 29 juli 2002 aan te vullen in die zin, dat ook primair wordt verzocht te oordelen dat sprake is van opschortende werking ex artikel 73 van de Vw 2000 en subsidiair wordt gevraagd de uitzetting van verzoeker te verbieden totdat is beslist op het bezwaarschrift.
II. OVERWEGINGEN
1. Verzoeker stelt dat hij staatloos Palestijn is en afkomstig uit Libanon. Hij stelt dat hij zijn land is ontvlucht omdat de familie van zijn veertienjarige vriendin eerwraak wil nemen nu zij er achter zijn gekomen dat hij met haar naar bed is geweest. Voorts stelt hij dat de Libanese autoriteiten geen bescherming zullen bieden en dat zij hem - indien hij om de genoemde reden bescherming vraagt - onevenredig zwaar zullen straffen voor zijn daad.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat de Palestijnse afkomst en gestelde staatloosheid van verzoeker niet geloofwaardig worden geacht.
geloofwaardigheid en afwijzing asielaanvraag
3. Ten aanzien van verzoekers standpunt dat verweerder, alvorens over te gaan tot het stellen van nationaliteitsvragen, niet voorbij had mogen gaan aan de door verzoeker overgelegde identiteitskaart overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 oktober 2001 (AWB 01/49826 VRONTN), waarop verzoeker zich in dit verband heeft beroepen, is in elk geval niet overwogen dat verweerder een echtheidsonderzoek dient te verrichten indien het overgelegde identiteitsdocument een kopie betreft. De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat verweerder niet was gehouden nader onderzoek te verrichten, nu het gaat om een (slecht leesbare) kopie van een identiteitskaart.
4. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat verzoeker niet beschikt over de basiskennis die van staatloze Palestijnen afkomstig uit Libanon mag worden verwacht. Verzoeker heeft van de door verweerder ter verificatie van zijn beweerdelijke afkomst gestelde vragen, vele - ook zeer essentiële vragen - niet dan wel onjuist beantwoord. Verzoeker weet onder meer niet wat de UNWRA is, terwijl vrijwel elke staatloze Palestijn met deze organisatie bekend is. Voorts heeft hij tijdens het nader gehoor volgehouden dat het grootste vluchtelingenkamp Ein El-Hilweh, waar hij stelt vanaf zijn geboorte tot zijn dertiende levensjaar te hebben gewoond, een gedeelte is van dan wel gelegen is binnen Beiroet, terwijl dit kamp bij Sidon ligt.
5. Onder deze omstandigheden, gevoegd bij het gegeven dat het allereerst aan eiser is om zijn identiteit en afkomst aannemelijk te maken, was verweerder niet gehouden om hiernaar verder onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door middel van een taalanalyse, zoals door verzoeker is gesuggereerd.
6. Nu niet aannemelijk is dat verzoeker een staatloze Palestijn uit Libanon is, is zijn asielrelaas naar het oordeel van de rechtbank in de kern aangetast. De conclusie is dan ook dat hij niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat verweerder in dit geval de asielaanvraag terecht binnen het AC heeft kunnen afdoen en voorts op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag kon worden afgewezen.
7. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
voorlopige voorziening hangende bezwaar en opschortende werking
8. Namens verzoeker is ter zitting primair betoogd dat het ter zitting ingediende bezwaarschrift van rechtswege leidt tot opschorting van de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten tot ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier als amv dan wel als staatloze. De rechtbank volgt deze redering niet. Ingevolge artikel 6:16 van de Awb is de hoofdregel in het bestuursrecht dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Uitzonderingen op deze hoofdregel en afwijkingen van de Awb dienen beperkt te worden uitgelegd. Artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 kent alleen opschortende werking toe indien bezwaar wordt gemaakt tegen besluiten op aanvraag en besluiten tot intrekking. De besluiten tot weigering van een reguliere vergunning tot verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling dan wel als staatloze die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, zijn echter niet op aanvraag, maar ambtshalve genomen. Zij vallen derhalve niet onder het bepaalde in artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000. Van opschortende werking van rechtswege is dientengevolge geen sprake. De voorzieningenrechter zal, wanneer geadieerd, van geval tot geval dienen te beslissen of er aanleiding bestaat voor schorsing of tot het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb moet, gegeven de spoedeisendheid, het verzoek op een voorlopige voorziening worden toegewezen indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit.
10. De rechtbank stelt voorop dat, uitgaande van de door verzoeker opgegeven identiteit, zijn familie in Libanon hem kan opvangen. De stelling dat die opvang niet mogelijk is vanwege dreigende vervolging leidt niet tot een andere conclusie. Dat element hoort thuis in de beoordeling van de enkelvoudige asielaanvraag. Indien moet worden aangenomen dat verzoeker niet uit Libanon afkomstig is, kan niet worden vastgesteld of sprake is van voldoende mogelijkheden voor opvang in het land van herkomst. De oorzaak daarvan is gelegen in een onvoldoende medewerking van verzoeker. Van handelen van verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Awb is dan ook geen sprake.
11. Ook hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd vormt geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in bezwaar de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als amv dient te herroepen.
12. Verweerder heeft geweigerd verzoeker ambtshalve een vergunning tot verblijf als staatloze te verstrekken, omdat verzoekers verklaringen omtrent zijn staatloosheid niet geloofwaardig worden geacht en documenten ontbreken. Onder verwijzing naar hetgeen hiervóór onder II.3, II.4, en II.5 is overwogen, volgt de rechtbank verweerder in deze conclusie.
13. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit zwaarder weegt dan verzoekers belang bij de gevraagde voorziening. Derhalve moet het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure eveneens worden afgewezen.
14. Reeds nu de hierboven besproken bezwaren eerst ter zitting zijn ingediend, bestaat er geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 78 van de Vw 2000.
15. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/58193 VRONTN:
verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/58189 VRONTN:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2002 door
mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier.
Afschrift verzonden op: 13 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.