ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7974

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/4204
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uitstel van vertrek en positieve verklaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2002 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke procedure. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling die sinds 30 november 1990 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Deze vergunning werd echter op 13 mei 1997 ingetrokken, waarna aan eiser een last tot uitzetting werd opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 30 september 1997 ongegrond verklaard. Tijdens de beroepsprocedure werd aan eiser uitstel van vertrek verleend om dubbele procedures te voorkomen.

De rechtbank moest beoordelen of het uitstel van vertrek, dat was verleend op basis van de zogenaamde Zwolse methode, betekende dat de last tot uitzetting tijdelijk achterwege bleef. Eiser stelde dat de positieve verklaring van de korpschef ex. artikel 45a VV ook van toepassing moest zijn voor de periode na 30 september 1997. De rechtbank overwoog dat de last tot uitzetting niet was opgeschort en dat de beleidsregel van verweerder niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een positieve verklaring voor de periode van 30 september 1997 tot 25 juni 1998, omdat het uitstel van vertrek niet gelijkstond aan het tijdelijk achterwege laten van de last tot uitzetting.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 99/4204 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P.A.E. Habers, advocaat te Leiden,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. S.A. Nette, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser, geboren op [...] 1960, bezit de Marokkaanse nationaliteit. Hij verblijft sedert 30 november 1990 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw 1965) in Nederland. Op 31 mei 1996 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel humanitaire redenen cq. medische redenen. Op 4 december 1996 is aan eiser de gevraagde vergunning verleend, geldig tot 15 mei 1997. Deze vergunning is bij beschikking van 13 mei 1997 ingetrokken. Daarbij is tevens aan eiser een last tot uitzetting vertrekt. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Na op 22 september 1997 te zijn gehoord door een ambtelijke commissie, heeft verweerder het bezwaar op 30 september 1997 ongegrond verklaard. Aan eiser is daarbij wederom een last tot uitzetting verstrekt. Tevens is, ter voorkoming van dubbele procedures in de beroepsfase, op grond van artikel 22, eerste lid van de Vw 1965 uitstel van vertrek verleend gedurende de behandeling in beroep.
Op 23 oktober 1997 heeft eiser tegen het besluit van 30 september 1997 beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 18 juni 1997 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard (AWB 97/11802). Bij brief van 25 juni 1998 is aan eiser nogmaals een last tot uitzetting verstrekt.
2. Op 6 februari 1997 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet (Abw). Op 11 en 12 februari 1997 heeft de korpschef van de politieregio Hollands Midden hierop een negatieve verklaring ex. artikel 45a Voorschrift Vreemdelingen (hierna: VV) afgegeven en is de gevraagde uitkering geweigerd. Op 8 september 1998 heeft eiser tegen de negatieve verklaring van de korpschef ex. artikel 45a VV een bezwaarschrift (aangemerkt als administratief beroepschrift) ingediend. Bij besluit van 7 oktober 1998 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eiser alsnog een positieve verklaring ex. artikel 45a VV afgegeven voor de periode van 6 februari 1997 -zijnde de aanvraag om de genoemde uitkering- tot aan de ongegrondverklaring van het namens hem ingediende bezwaarschrift op 30 september 1997.
3. Op 2 november 1998 heeft eiser tegen dit besluit, voor zover de gegrondverklaring zich beperkt tot de periode van 6 februari 1997 tot 30 september 1997, beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495. Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt voor 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het vóór die datum geldende recht van toepassing.
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Eiser stelt dat de positieve verklaring van de korpschef ex. artikel 45a VV zich tevens dient uit te stekken over de periode vanaf 30 september 1997 tot 25 juni 1998, de datum waarop aan hem een last tot uitzetting is gegeven nadat op 18 juni 1998 het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen cq. medische redenen onherroepelijk ongegrond is verklaard. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verlening van uitstel van vertrek gedurende de behandeling van het beroep bij de rechtbank met toepassing van artikel 22 Vw 1965 (de zogenaamde Zwolse methode), geen beslissing is om de last tot uitzetting tijdelijk achterwege te laten. Het uitstel van vertrek heeft, volgens eiser, niets anders tot gevolg dan dat de last tot uitzetting, in ieder geval tijdelijk, gedurende de behandeling van het beroep achterwege wordt gelaten. Dat het uitstel van vertrek ertoe strekt om dubbele procedures te voorkomen doet, volgens eiser, hieraan niet af. Eiser is derhalve van mening dat tot 25 juni 1998 (de datum waarop aan hem opnieuw een last tot uitzetting is gegeven) voldaan is aan de voorwaarden van artikel 12 Abw voor afgifte van een positieve verklaring ex. artikel 45a VV.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu aan eiser met toepassing van artikel 22 Vw 1965 uitstel van vertrek is verleend gedurende de behandeling van het beroep bij de rechtbank, er aan hem geen positieve verklaring ex. artikel 45a VV dient te worden verleend.
5. Ingevolge het eerste lid van artikel 12 Awb kan aan een hier te lande verblijvende vreemdeling aan wie het niet op grond van artikel 9 of 10 Vw 1965 is toegestaan in Nederland te verblijven, doch ten aanzien van wie door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet aan burgermeester en wethouders een schriftelijke verklaring als bedoeld in het tweede lid is afgegeven en die in omstandigheden verkeert of dreigt te geraken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, bijstand worden verleend.
Ingevolge het tweede lid van artikel 12 Abw houdt de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, in de vaststelling dat de betrokken vreemdeling:
a. zich overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet bij die korpschef heeft gemeld; en
b. slechts ingevolge een last tot uitzetting uit Nederland kan worden verwijderd en een zodanige last ten aanzien van hem niet is gegeven, dan wel de uitvoering van een ten aanzien van hem gegeven last van rechtswege, dan wel bij beslissing van de daartoe bevoegde autoriteiten of ingevolge rechterlijke uitspraak, tijdelijk achterwege blijft.
6. Ingevolge het eerste lid van artikel 45a VV maakt het bestuursorgaan of orgaan als bedoeld in artikel 48 van de Wet, dat de korpschef met toepassing van artikel 90, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit vraagt om onverwijld nadere gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling te verstrekken, daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 6a bij deze regeling aangeduide model. Op dit formulier wordt tevens aangegeven om welke redenen onduidelijkheid bestaat over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel maakt de korpschef, die het in het eerste lid bedoelde bestuursorgaan of orgaan onverwijld de nadere gegevens verstrekt over de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling, daarvoor gebruik van het formulier van het in bijlage 6b bij deze regeling aangeduide model.
7. Voorop wordt gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige beroep. De rechtbank ziet, mede gelet op de uitspraak zittingsplaats Haarlem van 10 april 1998 1998 (NAV 1998, 134, pag. 541), geen aanleiding voor een ander oordeel.
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er ten behoeve van hem geen positieve verklaring dient te worden afgeven over de periode vanaf 30 september 1997 tot 25 juni 1998, nu aan eiser vanaf 30 september 1997 uitstel van vertrek is verleend, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan eiser is op 30 september 1997 uitstel van vertrek verleend ter voorkoming van dubbele procedures. Het uitstel van vertrek is derhalve om proceseconomische redenen verleend. De stelling van eiser dat dit uitstel van vertrek tot gevolg heeft dat de last tot uitzetting, in ieder geval tijdelijk, gedurende de behandeling van het beroep achterwege wordt gelaten, kan niet worden gevolgd. Dit zou slechts anders zijn indien vast zou komen te staan dat de wijze waarop verweerder uitstel van vertrek verleent ter voorkoming van dubbele procedures als oogmerk heeft het voorkomen dat aanspraken uit hoofde van de Abw ontstaan of indien in rechte wordt geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet (tevens) op beleidsmatige gronden uitstel van vertrek heeft verleend.
Uit niets blijkt dat verweerder bij het verlenen van uitstel van vertrek aan eiser om proceseconomische redenen de bedoeling had te voorkomen dat eiser aanspraak zou kunnen gaan ontlenen aan de Abw.
Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat als dit uitstel van vertrek niet verleend zou zijn, aan hem schorsende werking zou zijn toegekomen tot de uitspraak van de rechtbank op zijn beroep, wordt het volgende overwogen.
In dit geval dient de rechtbank te beoordelen of er in het onderhavige geval aan eiser bij uitreiking van de beschikking op het bezwaarschrift van 30 september 1997 uitstel van vertrek zou zijn verleend als er geen experiment (de zogenaamde Zwolse methode) had bestaan waarbij uitstel van vertrek wordt verleend in het kader van de versnelde procedure.
Uit het departementale dossier is gebleken dat aan eiser in de bezwaarfase op 29 juli 1997 schorsende werking is verleend. Vervolgens is hij op 22 september 1997 gehoord door een ambtelijke commissie. De periode van schorsende werking is komen te vervallen met de beslissing op bezwaar van 30 september 1997 waarbij aan eiser tevens een last tot uitzetting is verstrekt.
Noch de inhoud van het beroepschrift, de situatie in (en/of het beleid ten aanzien van) het land van herkomst dan wel de inhoud van het gehoor van de ambtelijke commissie geven aanleiding om de periode van schorsende werking te verlengen. Anders gezegd, indien eiser om een voorlopige voorziening had gevraagd ten tijde van zijn eerdere procedure, zou deze niet zijn toegewezen voor de gehele beroepsprocedure.
Nu de aan eiser verstrekte last tot uitzetting niet zou zijn opgeschort, kan eisers stelling dat de beleidsregel van verweerder d.d. 25 juli 1997 analoog moet worden toegepast in de onderhavige zaak niet worden gevolgd. Voornoemde beleidsregel is immers slechts van toepassing in die gevallen waarin de last tot uitzetting is gegeven, maar deze is opgeschort in verband met de beslissing dat de betrokkene een uitspraak van de rechter mag afwachten, hetzij in beroep, hetzij in een voorlopige voorziening.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een positieve verklaring ex. artikel 45a VV voor de periode vanaf 30 september 1997 tot 25 juni 1998.
10. Het beroep is derhalve ongegrond.
11. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de kosten van de andere partij, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2002, in tegenwoordigheid van drs. I.C. Kuijlaars, griffier.
afschrift verzonden op: