Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
ex artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
reg.nr: AWB 02 / 50214 VRONTN J (beroepszaak)
AWB 02 / 50283 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren [...] 1982, van Sierra Leoonse nationaliteit, verblijvende in de lounge van Schiphol, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 28 juni 2002.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. A. Pahladsing.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 19 juni 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vreemdelingenwet (Vw) op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 19 juni 2002 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Bij besluit van 22 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 28 juni 2002 met kenmerk AWB 02/47887 VRONTN heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats Haarlem het beroep tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw gegrond verklaard en bevolen de maatregel met ingang van 28 juni 2002 op te heffen.
1.4 Op 28 juni 2002 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en aan de vreemdeling op grond van artikel 6, eerste lid, Vw de verplichting opgelegd om zich op te houden in de lounge van de luchthaven Schiphol (verder: lounge).
1.5 Bij beroepschrift van 1 juli 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 1 juli 2002, heeft de vreemdeling ex artikel 93 Vw beroep ingesteld tegen de maatregel. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.6 Bij verzoekschrift van 1 juli 2002 heeft de vreemdeling verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de maatregel totdat op het beroep is beslist.
2.1 Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Op 19 juni 2002 is de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd. Op 27 juni 2002 is de vreemdeling van het Grenshospitium naar de luchthaven Schiphol vervoerd teneinde te worden uitgezet naar Bangkok. De uitzetting heeft wegens verzet van de zijde van de vreemdeling niet kunnen plaatsvinden. De vreemdeling is vervolgens diezelfde dag teruggebracht naar het Grenshospitium. Bij uitspraak van 28 juni 2002 met als kenmerk AWB 02/ 47887 VRONTN heeft de rechtbank de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevolen met ingang van 28 juni 2002. Verweerder heeft vervolgens blijkens het zich in het dossier bevindende faxbericht van 28 juni 2002 het Grenshospitium bericht dat de vrijheidsontnemende maatregel van de vreemdeling is opgeheven. De vreemdeling is vervolgens naar de luchthaven Schiphol gebracht. Aldaar is hem door een ambtenaar belast met de grensbewaking district Schiphol op grond van artikel 6, eerste lid, Vw de verplichting opgelegd zich op te houden in de lounge.
2.2 De rechtbank constateert dat de vreemdeling na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel naar Schiphol is gebracht, klaarblijkelijk met het doel hem in de lounge te plaatsen. Het vervoer van de vreemdeling heeft, zo oordeelt de rechtbank, geen wettelijke basis en was derhalve onrechtmatig. Het vervoer zoals dat in casu heeft plaatsgehad, kan niet worden begrepen onder de administratieve afhandeling van de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel. De stelling van verweerder dat het vervoer van Grenshospitium naar Schiphol een wettelijke grondslag heeft in artikel 3 Vw nu de toegang ononderbroken geweigerd is geweest, kan de rechtbank niet volgen. Verweerders standpunt is bovendien moeilijk te rijmen met zijn in de regel uitgedragen visie dat voor juridische toegangsweigering feitelijk verblijf buiten de grens niet noodzakelijk is.
2.3 Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel vanaf de aanvang op 28 juni 2002 onrechtmatig. Aan de bespreking van de overige grieven komt de rechtbank dan ook niet toe. Het beroep is mitsdien gegrond. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er voorts geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.4 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:73 Awb schadevergoeding toe te kennen. De door de vreemdeling geleden schade wordt vastgesteld op € 45,-- per dag voor de periode van elf dagen dat aan de vreemdeling de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw in de lounge is opgelegd.
2.5 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 beveelt opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 6, eerste lid, Vw met ingang van heden;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een schadevergoeding toe van € 495,-- (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats, dient te voldoen.
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 495,-- (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro).
Aldus gedaan op 9 juli 2002 door mr. J.F. Miedema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 9 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen de gegrondverklaring staat geen hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 84, aanhef en onder a, Vw).
Betreffende de toekenning van schadevergoeding kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.