ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7958

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/52598, 02/52599
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot vertrekmoratorium voor Centraal-Irak

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2002, hebben eisers, A en B, die afkomstig zijn uit Centraal-Irak, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin werd medegedeeld dat zij niet onder het vertrekmoratorium vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 5 juli 2002, waarin deze mededeling werd gedaan, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit heeft tot gevolg dat eisers geen aanspraak meer kunnen maken op opvang, zoals geregeld in artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 alleen van toepassing is indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel of tegen de instelling van een besluitmoratorium. Aangezien het besluit van 5 juli 2002 niet kan worden aangemerkt als een dergelijk besluit, is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van de beroepschriften. De beroepschriften zijn daarom op grond van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschriften doorgestuurd naar de verweerder.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.S.W. Kroon. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de gevolgen daarvan voor de rechtsmiddelen die openstaan voor betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummers: Awb 02/52598 en 02/52599
Datum uitspraak: 16 augustus 2002
Uitspraak
ingevolge de artikelen 8:54 en 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A, geboren op [...] 1963,
B, geboren op [...] 1965,
mede ten behoeve van hun kinderen,
eisers,
gemachtigde mr. R.J.J. Flantua,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij brief van 4 juni 2002 hebben eisers verweerder verzocht te bepalen dat zij onder het vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Centraal-Irak vallen en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te adviseren hen opvang te verlenen op grond van artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000.
Op 14 juni 2002 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag van 4 juni 2002 en verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 28 juni 2002 zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, zijn de beroepen gegrond verklaard en is bepaald dat verweerder binnen een week na verzending van de uitspraak dient te beslissen op de aanvraag van eisers.
Bij brief van 5 juli 2002 heeft verweerder medegedeeld dat het vertrekmoratorium niet op eisers van toepassing is.
Tegen deze brief hebben eisers afzonderlijk beroep ingesteld op 9 juli 2002. Tevens hebben zij verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten - de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zal getoetst worden aan het ten tijde van de besluiten geldende recht en beleid.
2. In artikel 8:54 van de Awb is, onder meer, bepaald, dat de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk (on)gegrond is.
3. Eisers hebben op 11 maart 2002 voor de tweede maal een asielverzoek ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 15 maart 2002. Deze afwijzing is onherroepelijk geworden met de uitspraak van 27 mei 2002 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eisers zijn derhalve uitgeprocedeerd.
4. Op grond van artikel 45, eerste lid en onder c, van de Vw 2000 heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen van rechtswege het gevolg dat de vreemdeling geen aanspraak meer heeft op opvang.
Op grond van artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister besluiten dat, in afwijking van voornoemde bepaling, de opvangvoorzieningen voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd.
Bij besluit van 21 mei 2001 heeft de Minister van Justitie gebruik gemaakt van de in artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000 gegeven bevoegdheid door een vertrekmoratorium af te kondigen voor personen afkomstig uit Centraal-Irak.
5. Eisers hebben aan hun aanvraag van 4 juli 2002 ten grondslag gelegd dat zij afkomstig zijn uit Centraal-Irak, dat het vertrekmoratorium op hen van toepassing is en dat zij derhalve aanspraak kunnen maken op continuering van de opvangvoorzieningen. Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2002 medegedeeld dat het standpunt van eisers door verweerder niet wordt gedeeld en dat hun opvangvoorzieningen niet worden gecontinueerd.
6. Vastgesteld wordt dat in de Vreemdelingenwet 2000 geen (bijzondere) regeling is getroffen met betrekking tot de vraag of een rechtsmiddel open staat tegen de vaststelling dat een vreemdeling niet valt onder een vertrekmoratorium. Derhalve dient deze vraag beantwoord te worden aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Naar het oordeel van de rechtbank dient de brief van 5 juli 2002 te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De vaststelling dat eisers niet onder het vertrekmoratorium vallen heeft immers tot (rechts)gevolg dat de opvangvoorzieningen niet (alsnog) worden gecontinueerd op grond van artikel 45, vierde lid, van de Vw 2000.
8. Met betrekking tot de vraag welk rechtsmiddel open staat tegen voornoemd besluit, is de Vreemdelingenwet 2000 richtinggevend. In artikel 79 van de Vw 2000 is bepaald dat Afdeling 3 van Hoofdstuk 7 alleen van toepassing is indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd of tegen de instelling van een besluitmoratorium. Nu het besluit van 5 juli 2002 niet kan worden aangemerkt als een dergelijk besluit, is voornoemde afdeling niet van toepassing. Dit betekent dat ingevolge artikel 7:1 van de Awb tegen het besluit van 5 juli 2002 bezwaar open staat.
9. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van de beroepschriften en dat deze beroepschriften op grond van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschriften doorgestuurd dienen te worden naar verweerder. Derhalve bestaat er aanleiding om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen en
- bepaalt dat de griffier de beroepschriften doorzendt aan verweerder om als bezwaar te worden behandeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2002 in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier.
de griffier de rechter