ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7958
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak met betrekking tot vertrekmoratorium voor Centraal-Irak
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2002, hebben eisers, A en B, die afkomstig zijn uit Centraal-Irak, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin werd medegedeeld dat zij niet onder het vertrekmoratorium vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 5 juli 2002, waarin deze mededeling werd gedaan, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit heeft tot gevolg dat eisers geen aanspraak meer kunnen maken op opvang, zoals geregeld in artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 alleen van toepassing is indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel of tegen de instelling van een besluitmoratorium. Aangezien het besluit van 5 juli 2002 niet kan worden aangemerkt als een dergelijk besluit, is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van de beroepschriften. De beroepschriften zijn daarom op grond van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschriften doorgestuurd naar de verweerder.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.S.W. Kroon. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de gevolgen daarvan voor de rechtsmiddelen die openstaan voor betrokkenen.