ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7943

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/1138
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de vacaturestop binnen het Ministerie van Justitie en de rol van de Departementale Ondernemingsraad

In deze zaak, gewezen op 24 september 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een kort geding tussen de Departementale Ondernemingsraad (DOR) van het Ministerie van Justitie en de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Justitie. De DOR, vertegenwoordigd door procureur mr. J. Groen en advocaat mr. L.C.J. Sprengers, vorderde de Staat te verplichten de vacaturestop, die op 26 juli 2002 was afgekondigd, in te trekken of te schorsen. De vacaturestop was ingesteld als gevolg van financiële problemen binnen het ministerie en had directe gevolgen voor de personeelsbezetting en de uitvoering van werkzaamheden.

De DOR stelde dat de vacaturestop een voorgenomen besluit was dat onder de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) viel en dat de instemming van de DOR vereist was. De Staat, vertegenwoordigd door procureur mr. A.G. Castermans, betwistte dit en stelde dat de vacaturestop niet onder het aanstellingsbeleid viel, maar eerder een tijdelijke maatregel was in afwachting van verdere besluitvorming.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vacaturestop wel degelijk een wijziging van het aanstellingsbeleid inhield en dat de DOR instemmingsrecht had. De rechter concludeerde dat de vacaturestop niet kon worden gezien als een vrijblijvende maatregel en dat de gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen substantieel waren. De vordering van de DOR werd toegewezen, en de Staat werd bevolen om de vacaturestop binnen twee dagen na betekening van het vonnis in te trekken of te schorsen, totdat de instemmingsprocedure was afgerond.

De Staat werd ook veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 961,18 werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.J. Paris en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 24 september 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/1138 van:
de Departementale Ondernemingsraad Ministerie van Justitie,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiser,
procureur mr. J. Groen,
advocaat mr. L.C.J. Sprengers te Utrecht,
tegen:
de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Justitie,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.G. Castermans.
Partijen worden hierna ook aangeduid als "de DOR" en "de Staat".
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 september 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- De DOR is het hoogste medezeggenschapsorgaan binnen het Ministerie van Justitie waarin alle ondernemingsraden en groepsondernemingsraden vertegenwoordigd zijn.
- Bij brief van 26 juli 2002 heeft de waarnemend secretaris-generaal namens de Minister van Justitie de DOR geïnformeerd over maatregelen waartoe de Minister heeft besloten, zulks in het licht van de financiële problematiek van het Ministerie van Justitie 2002/2003 en mede gelet op het Strategisch Akkoord van 3 juli 2002, inhoudende met name:
"Met ingang van 26 juli 2002 is besloten een taakstellende korting van 7 % op jaarbasis toe te passen op de P(ersonele) budgetten van 2002 en 2003. Op jaarbasis wil zeggen, dat deze korting voor 2002 wordt beperkt tot 5/12 deel van 7 %. Ter realisatie van deze taakstellende korting geldt als voorgeschreven instrument, in ieder geval tot nader order, een volledige vacaturestop (zowel intern als extern).
In het Strategisch Akkoord wordt een uitzondering gemaakt voor DJI, OM, RvdK en LBIO voor wat betreft de realisatie van de taakstelling efficiencykorting en personeelsvolumekorting,
………
Eveneens vanaf heden geldt Justitiebreed een verplichtingenstop met betrekking tot de inhuur van derden.
……..
Ontheffing van de verplichtingenstop inhuur derden kan in individuele gevallen door de secretaris-generaal worden verleend.".
- De DOR heeft bij brief van 5 augustus 2002 aan de Minister van Justitie zijn reactie op de taakstelling gegeven en aangegeven dat hij van mening is dat de taakstelling een voorgenomen besluit is in het kader van de Wet op de Ondernemingsraden (hierna: WOR) en ter advisering c.q. instemming aan hem moet worden voorgelegd.
- Bij brief van 21 augustus 2002 is namens de Minister van Justitie bericht dat er nog geen sprake is van een voorgenomen besluit, dat het een politiek besluit betreft waarvoor het politiek primaat geldt alsmede dat er geen sprake is van een adviesplicht en ook de toepassing van het instemmingsrecht niet aan de orde is.
- Vervolgens heeft de DOR de nietigheid van het volgens hem definitieve besluit ingeroepen als bedoeld in artikel 27 lid 5 WOR en de Minister van Justitie verzocht om binnen 5 dagen een instemmingsaanvraag bij hem in te dienen en met hem in overleg te treden.
- Bij brief van 3 september 2002 is namens de Minister van Justitie aan de DOR medegedeeld dat het besluit tot het instellen van een vacaturestop nog geen vervolgmaatregel is waarop artikel 46 WOR toepassing zou moeten vinden en dat er sprake is van een voorlopige maatregel in afwachting van uitwerkingsplannen.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
De DOR vordert - zakelijk weergegeven - de Staat op te dragen om de vacaturestop in te trekken dan wel te schorsen en alle gevolgen daarvan ongedaan te maken totdat in een bodemprocedure een uitspraak is gewezen of alsnog inzake de vacaturestop de adviesprocedure conform artikel 25 en 26 WOR is afgerond en/of de instemmingsprocedure op basis van artikel 27 WOR.
Daartoe voert de DOR het volgende aan.
Hij heeft grote belangen bij het alsnog in staat gesteld worden om zijn wettelijke bevoegdheden uit te laten oefenen. Door de vacaturestop doen zich al op vele fronten problemen voor.
De vacaturestop is een besluit dat wordt uitgevoerd. Dat betekent dat met minder personeel hetzelfde werk verricht moet worden. Het invoeren van een vacaturestop heeft derhalve directe gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen. Het is dan ook niet juist om de bevoegdheden van de DOR in te perken met een beroep op het primaat van de politiek. De uitwerking en uitvoering van de taakstelling zijn gewone ondernemersbeslissingen. Het feit dat het Ministerie van Justitie het enige departement is dat heeft gekozen voor een vacaturestop, geeft aan dat het hier gaat om een eigen keuze en niet om een in een strategisch akkoord opgelegde keuze.
Het invoeren van een algemene vacaturestop, zoals hier aan de orde, moet gezien worden als een wijziging van het aanstellingsbeleid. Er is dan ook sprake van een onderwerp waarover aan de DOR instemmingsrecht toekomt.
Indien geen sprake zou zijn van instemmingsrecht dan is er in ieder geval sprake van een adviesrecht. Door het invoeren van de vacaturestop wordt reeds een aanvang genomen met de uitvoering van het realiseren van de taakstelling. Het kan niet gezien worden als een vrijblijvende voorbereidingshandeling.
De Staat voert gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening te hebben.
3.2. Artikel 23 lid 2 WOR bepaalt met name dat in de overlegvergaderingen van de ondernemer met de ondernemingsraad de aangelegenheden, de onderneming betreffende, aan de orde worden gesteld.
Artikel 46d sub b WOR bepaalt dat onder de aangelegenheden de onderneming betreffende, niet begrepen zijn de publiekrechtelijke vaststelling van taken van publiekrechtelijke lichamen en onderdelen daarvan, noch het beleid ten aanzien van en de uitvoering van die taken, behoudens voor zover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen.
3.3. Het invoeren van de onderhavige algemene vacaturestop voor nagenoeg alle onderdelen van het Ministerie van Justitie zal tot gevolg hebben dat met minder personeel hetzelfde werk verricht moet worden en derhalve gevolgen hebben voor de in de werkzaamheden van de overige in de onderneming werkzame personen.
Aan de vacaturestop zijn niet alleen personele gevolgen inherent, maar deze strekt in het bijzonder tot regeling van die gevolgen (zie HR 26 januari 2000, NJ 2000, 223).
Gelet op het vorenstaande wordt geoordeeld dat de vacaturestop niet valt onder de uitzonderingsbepaling van artikel 46d sub b WOR.
3.4. De DOR stelt zich primair op het standpunt dat de Staat in dit geval de instemming van de DOR behoeft.
3.5. Het instemmingsrecht is geregeld in artikel 27 WOR. Ingevolge het bepaalde in artikel 27 lid 1, aanhef en onder e, van die wet behoeft de ondernemer instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid.
3.6. De Staat is van mening, dat de vacaturestop niet valt onder genoemd artikel, omdat dat besluit niet ziet op het aanstellingsbeleid, maar veeleer samenhangt met een besluit tot inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van de onderneming waaromtrent de DOR een adviesrecht kan hebben. De vacaturestop is, aldus de Staat, bedoeld om voorlopig de status quo wat betreft het personeelsbeleid te handhaven, en loopt vooruit op conceptjaarplannen en concrete nadere besluitvorming over de toekomstige formatie.
3.7. De vacaturestop, zoals neergelegd in de brief van 26 juli 2002, is gepresenteerd als een maatregel ter realisatie van de taakstelling, en niet als samenhangend met dan wel vooruitlopend op een besluit tot inkrimping of wijziging van de werkzaamheden c.q. reorganisatie van de onderneming.
Bovendien is ter zitting gebleken, dat er nog geen duidelijke plannen voor een dergelijke reorganisatie liggen. Evenmin is enige nadere invulling van het nog te nemen voorgenomen besluit gegeven.
3.8. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat de vacaturestop niet is een besluit dat samenhangt met een inkrimping/wijziging van de werkzaamheden resteert de vraag of de vacaturestop ligt op het gebied van het aanstellingsbeleid. Die vraag wordt bevestigend beantwoord nu door de vacaturestop de aanneming van personeel voor opengevallen vacatures, anders dan tot dan gebruikelijk, in principe niet meer plaatsvindt. Het aanstellingsbeleid, zoals tot dan geconcretiseerd, wordt daarmee gewijzigd.
3.9. Gelet op al het vorenoverwogene wordt geoordeeld dat de vacaturestop moet worden aangemerkt als een besluit tot wijziging van een regeling op het gebied van het aanstellingsbeleid waarvoor het instemmingsrecht van de DOR vereist is.
3.10. Weliswaar voert de Staat nog ten verweer aan dat de vacaturestop slechts een in tijd heel beperkte maatregel is nu te verwachten valt dat deze tot uiterlijk begin november zal duren, maar vast staat derhalve dat de maatregel minstens drie maanden zal duren. Een dergelijke termijn is niet zo gering dat het instemmingsrecht maar buiten beschouwing moet worden gelaten. Bovendien is het nog maar de vraag of de vacaturestop begin november 2002 zal worden opgeheven, nu de DOR onweersproken heeft gesteld dat het hem is gebleken dat de vacaturestop alsdan niet afloopt maar dat dan bekeken zal worden of deze voor bepaalde afdelingen kan worden ingetrokken.
Het verweer van de Staat dat de maatregel van een tijdelijke vacaturestop in het verleden al vaker is gehanteerd zonder overleg met en instemming/advies van de ondernemingsraad kan niet leiden tot het oordeel dat ten aanzien van het op 26 juli 2002 genomen besluit tot de vacaturestop geen instemmingsrecht van de DOR vereist zou zijn.
3.11. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering op na te melden wijze dient te worden toegewezen.
3.12. De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Beveelt de Staat om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de vacaturestop, zoals die binnen het Ministerie van Justitie bij brief van 26 juli 2002 is afgekondigd, in te trekken dan wel te schorsen en alle gevolgen daarvan ongedaan te maken, tot dat alsnog inzake de vacaturestop de instemmingsprocedure op basis van artikel 27 WOR is afgerond.
Veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de DOR begroot op € 961,18, waarvan € 193,-- aan griffierecht en € 65,18 aan dagvaardingskosten.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 24 september 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
jvdl