ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7867
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de middelen van bestaan bij aanvraag toeristenvisum door Ghanese eiseres
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een Ghanese eiseres voor een toeristenvisum. Eiseres had op 15 september 2000 een aanvraag ingediend bij de Nederlandse ambassade in Accra, die door de Minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. Eiseres stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat haar referente, die in Nederland werkte, over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante arbeidsovereenkomst van de referente voor onbepaalde tijd pas na de afwijzing van de visumaanvraag was overgelegd, en dat de toetsing ex tunc geen expliciete wettelijke basis heeft. De rechtbank volgde de aanbevelingen van de Commissie Evaluatie AWB II, die stelt dat bestuursrechters in beginsel geen gegevens of bewijsmiddelen buiten beschouwing mogen laten enkel omdat deze in de beroepsfase zijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Minister van Buitenlandse Zaken opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, maar wees het verzoek om een dwangsom af. Tevens werd de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon voor de vergoeding van het griffierecht.