RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-755010-02
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 10 september 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nigeria),
wonende te [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd, Penitentiaire Inrichting Haaglanden, HvB Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 augustus 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Van der Horst, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meissen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair 1e alternatief-cumulatief en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op de partiële nietigheid van de gewijzigde dagvaarding. De raadsman stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voor zover in alle zes de varianten onder de punten 1 tot en met 7 is opgenomen: 'in elk geval een hoeveelheid geld'.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De telastlegging heeft betrekking op een overzienbare periode en noemt, na de wijziging d.d. 8 mei 2002, ook de naam van de mogelijke benadeelden. Mede gezien het proces-verbaal en de overige zich in het dossier bevindende stukken, is deze derhalve, met uitzondering van de onder punt 8 opgenomen zinsnede 'in of omstreeks de periode van 6 oktober 2000 tot 29 januari 2002 een hoeveelheid geld', voldoende concreet om een adequate verdediging mogelijk te maken.
De raadsman stelt dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voor zover in alle zes de varianten onder punt 8 is opgenomen: 'in of omstreeks de periode van 6 oktober 2000 tot 29 januari 2002 een hoeveelheid geld'.
De rechtbank volgt de raadsman hierin en zal de dagvaarding derhalve in alle zes de varianten voor wat betreft punt 8 partieel nietig verklaren.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair 1e alternatief/cumulatief en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging; voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet willens en wetens de kwade kans heeft aanvaard dat het geld dat hij op zijn bankrekening gestort kreeg van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op de rekening die verdachte ter beschikking had gesteld voor medeverdachte [medeverdachte] werden aanzienlijke bedragen gestort. Verdachte maakte vervolgens gebruik van een andere naam en een vals paspoort om dit geld van zijn rekening op te nemen. Voor deze relatief kleine inspanning ontving verdachte een aanzienlijke beloning. Tenslotte heeft verdachte in zijn verklaring bij de politie aangegeven dat hij in het begin zijn bedenkingen had over de herkomst van het geld dat op zijn bankrekening werd gestort. Het vorenstaande heeft bij de rechtbank de overtuiging doen ontstaan dat verdachte willens en wetens de kwade kans heeft aanvaard dat het geld dat hij op zijn bankrekening gestort kreeg van misdrijf afkomstig was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandig-heden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft op een door hem geopende en door hem beheerde bankrekening grote sommen geld ontvangen waarvan hij vermoedde dat deze uit misdrijf waren verkregen. Door deze bankrekening veelvuldig op een dergelijk wijze ter beschikking te stellen, heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de oplichtingspraktijken van zijn medeverdachte en mogelijk anderen. Tevens heeft verdachte een vervalst paspoort voorhanden gehad. Met dergelijke documenten wordt bewust beoogd de identiteitscontroles te omzeilen die financiële instellingen hanteren met betrekking tot het betalingsverkeer. Daardoor is het vertrouwen dat in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen moet kunnen worden gesteld, geschonden.
Voorts rekent de rechtbank verdachte de professionele wijze waarop hij en zijn medeverdachte te werk zijn gegaan, zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het door A. Botto en J.G.M. Wegbrans namens de reclassering uitgebrachte adviesrapport d.d. 8 juli 2002 betreffende verdachte.
Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 1 februari 2002 al eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten uit welke veroordelingen hij kennelijk geen lering heeft getrokken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 57, 225, 417 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de dagvaarding met betrekking tot onder 1, punt 8 in alle zes de varianten partieel nietig.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair 1e alternatief-cumulatief en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1:
een gewoonte maken van het opzettelijk voorhanden hebben en overdragen van door misdrijf verkregen voorwerpen;
feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :29 januari 2002;
in voorlopige hechtenis gesteld op :01 februari 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Schaffels en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Prenger, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 september 2002.