ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7523

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/45972
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel en valse identiteitskaart

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling die stelt de Portugese nationaliteit te hebben. De vreemdeling was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting. De vreemdeling had gebruik gemaakt van een valse identiteitskaart bij zijn beoogde uitreis uit Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 15 juni 2002 was aangehouden in Hoek van Holland, waar zijn identiteitskaart door de Koninklijke Marechaussee was onderzocht. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de identiteitskaart een totaal vals document was, zoals bevestigd door een proces-verbaal van bevindingen.

De rechtbank heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de uitkomst van het falsificatenonderzoek. Hoewel het Portugese consulaat had bevestigd dat er een identiteitskaart was afgegeven aan een persoon met een vergelijkbare identiteit, heeft dit de rechtbank niet overtuigd van de authenticiteit van de identiteitskaart van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om de onderhavige identiteitskaart voor niet vals te houden. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het toekennen van schadevergoeding en verklaarde het beroep ex artikel 94 Vw2000 niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Vreemdelingenwet en de noodzaak voor vreemdelingen om in het bezit te zijn van geldige identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft de belangen van de openbare orde en de rechtmatigheid van de bewaring zwaarder laten wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/45972 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], zonder bekende woon- of verblijfplaats, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. E.J.M. Habets, advocaat te Schiedam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. F.W. Chan, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en de Portugese nationaliteit te hebben.
2. Op 16 juni 2002 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 15juni 2002 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd.
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 17 juni 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht over de maatregel van bewaring.
3. De bewaring van de vreemdeling is op 17 juni 2002 opgeheven.
4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast.
De vreemdeling is aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Hierna is gebleken van voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling in Nederland opleveren als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw2000. De vreemdeling is na beëindiging van het strafrechtelijk onderzoek dan ook terecht staande gehouden ingevolge die bepaling.
5. In het onderhavige beroep spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort.
De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat hij de Portugese nationaliteit heeft en dat dit blijkt uit zijn identiteitskaart; hij weet wel dat dit document er niet zo netjes meer uitziet, maar het is wel van hem en geldig.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling bij zijn beoogde uitreis gebruik heeft gemaakt van een valse identiteitskaart.
Blijkens een op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal van overgave van 15 juni 2002 is de vreemdeling bij uitreis aangehouden in een vertrekhal te Hoek van Holland omdat de verbalisant bij visuele waarneming aanleiding had gezien de identiteitskaart te doen onderzoeken.
Vervolgens is door het bureau falsificaten-onderzoek van de brigade Hoek van Holland van de Koninklijke Marechaussee, blijkens een op ambtseed opgesteld proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2002, op de daarin aangegeven gronden vastgesteld dat die identiteitskaart een totaal vals document is.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunt te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van het falsificatenonderzoek.
Uiteraard kan hieraan niet afdoen dat van de zijde van het Portugese consulaat desgevraagd telefonisch aan de vreemdelingendienst is medegedeeld dat aan een persoon met een identiteit als door de vreemdeling opgegeven een identiteitskaart is afgegeven met een nummer dat correspondeert met het nummer op de door de KM onderzochte identiteitskaart.
De omstandigheid dat vervolgens aanleiding is gezien de bewaring op te heffen, geeft de rechtbank ook geen aanleiding om de onderhavige identiteitskaart voor niet vals te houden.
6. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, heeft hier te lande geen vaste woon- of verblijfplaats, en hij wordt verdacht van het plegen van een misdrijf nu hij gebruik heeft gemaakt van een vals document. Gelet hierop bestond ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Nu aldus uitspraak wordt gedaan in het beroep van de vreemdeling ex artikel 93 Vw2000, bestaat geen belang meer bij het beroep ex artikel 94 Vw2000.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
3. verklaart het beroep ex artikel 94 Vw2000 niet-ontvankelijk.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
afschrift verzonden op: 4 juli 2002