ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7383
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. van Rossum
- M. Valk
- A. Strijards
- Rechtspraak.nl
Uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika aan Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2002 uitspraak gedaan over een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika. De opgeëiste persoon, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd verdacht van conspiracy, prohibited foreign trade practices en interstate and foreign travel in aid of racketeering enterprises. Het verzoek tot uitlevering was ingediend door de Amerikaanse ambassade op 6 februari 2001, met als doel strafvervolging in de VS. De rechtbank heeft een aantal documenten en stukken in overweging genomen, waaronder eerdere verzoeken en correspondentie tussen de Nederlandse en Amerikaanse autoriteiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, als directeur van verschillende Amerikaanse vennootschappen, betrokken was bij het betalen van omkoopsommen aan Panamese regeringsambtenaren. Dit gebeurde in het kader van een voorstel voor een vestigingsplaats aan het Panamakanaal, wat fiscaal aantrekkelijk was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, niet strafbaar waren naar Nederlands recht ten tijde van de gepleegde feiten. Dit is in strijd met het legaliteitsbeginsel, dat bepaalt dat iemand niet kan worden berecht voor feiten die ten tijde van het begaan daarvan niet strafbaar waren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitlevering op alle onderdelen ontoelaatbaar is. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en de rechtbank heeft opgemerkt dat er geen basis is voor uitlevering, aangezien de feiten niet voldoen aan de vereisten van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. De rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten ter fine van strafvervolging dan ook niet toelaatbaar verklaard.