ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7301

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-140
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie omtrent geënsceneerde aanrijding tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank 's-Gravenhage, heeft eiser, wonende te Venlo, een vordering ingesteld tegen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De vordering betreft een schadevergoeding van ƒ 70.000,-- voor de schade aan zijn Mercedes 600, die 'total loss' is verklaard na een aanrijding op 28 december 1998. Eiser stelt dat de schade is ontstaan door een ongeval, terwijl Nationale-Nederlanden betwist dat het ongeval niet opzettelijk is veroorzaakt door eiser en [betrokkene], die de aanrijding in scène zouden hebben gezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door eiser en [betrokkene] over de omstandigheden van de aanrijding, en dat er aanwijzingen zijn dat de aanrijding mogelijk geënsceneerd was. Nationale-Nederlanden heeft bewijs geleverd in de vorm van een toedrachtsonderzoek uitgevoerd door Bosscha Ongevallenanalyse, waaruit blijkt dat de verklaringen van eiser niet consistent zijn met de feiten. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen en dat de vordering van eiser moet worden afgewezen. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de kosten van de procedure.

Uitspraak

msc / C
rolnummer : 01-140
datum vonnis: 24 april 2002
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - kamer c
Vonnis in de zaak met rolnummer 01/140 van:
[eiser],
wonende te Venlo,
eiser,
procureur: mr M.G.J.L. van Scherpenzeel,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr S.J. Hoekstra-van Vliet,
Partijen worden hierna aangeduid als '[eiser]' en 'Nationale-Nederlanden'.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stuk-ken.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. feiten
1.1 [eiser] heeft bij Nationale-Nederlanden een motorrijtuigenverzekering afgesloten (WA met cascodekking), onder polisnummer [nummer], voor een Mercedes 600, gekentekend [kenteken].
1.2 Op 28 december 1998 is [eiser] betrokken geweest bij een verkeersongeval te Maasbree. Ten gevolge van dit ongeval is de Mercedes beschadigd en 'total loss' verklaard. De schade op basis van dagwaarde is vastgesteld op ƒ 70.000,--.
1.3 De Mercedes van [eiser] is aangereden door een gehuurde bedrijfsauto, die werd bestuurd door [betrokkene]. [betrokkene] is op 20 januari 2000 door de Kantonrechter te Venlo veroordeeld tot een geldboete wegens overtreding van art. 5 WVW 1994.
1.4 Op 7 mei 1999 is door de hoofdinspecteur van de politie, hoofd van de afdeling regionale Criminele Inlichtingen Dienst (CID) van de regiopolitie Limburg Noord in een ambtsedig proces-verbaal neergelegd dat:
"[betrokkene] heeft een bedrag van meerdere duizenden guldens verdiend door de aanrijding met de Mercedes van [eiser] in scène te zetten.
Noot: Betreft de aanrijding dd 28 december 1998 te Baarlo met de Mercedes Benz 600 oldtimer met het kenteken [kenteken]."
1.5 Door de schade-expert van Nationale-Nederlanden is op 25 mei 1999 tegen [eiser] aangifte gedaan wegens oplichting (artikelen 326 en 225 lid 1 Sr juncto 45 lid 1 Sr). Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van vervolging.
1.6 In opdracht van Nationale-Nederlanden heeft Bosscha Ongevallenanalyse een toedrachtsonderzoek laten uitvoeren. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in de rapportage van 17 maart 1999 (productie 7, conclusie van antwoord).
2. vordering, grondslag en verweer
2.1 [eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van ƒ 70.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 maart 2000 en kosten.
2.2 [eiser] legt daaraan ten grondslag dat zijn auto 'total loss' is geraakt tengevolge van een aanrijding. Nationale-Nederlanden dient als zijn casco-verzekeraar de door hem geleden schade, inhoudende de dagwaarde van de auto, bedragende ƒ 70.000,--, te vergoeden.
2.3 Nationale-Nederlanden voert gemotiveerd verweer.
3. beoordeling van het geschil
3.1 In geschil is of de aanrijding van het motorrijtuig van [eiser] opzettelijk is veroorzaakt na enscenering in overleg tussen [eiser] en [betrokkene], zoals door Nationale-Nederlanden is aangevoerd. Luidt het antwoord hierop bevestigend dan beroept Nationale-Nederlanden zich terecht op de in artikel 6 van de polisvoorwaarden opgenomen opzetclausule, inhoudende dat zij bij opzettelijk door de verzekerde toegebrachte schade niet gehouden is schadevergoeding uit te keren omdat er in dat geval sprake is van een niet gedekt evenement.
3.2 Nationale-Nederlanden heeft haar stellingen en bevindingen gebaseerd op het navolgende.
- [betrokkene] en [eiser] zijn bekenden van elkaar, de door [betrokkene] ten tijde van de aanrijding bestuurde bedrijfsauto is in opdracht van [eiser] gehuurd en door [eiser] werd de huur van deze auto voldaan.
- De op essentiële onderdelen tegenstrijdige verklaringen die [eiser] en [betrokkene] hebben afgelegd tegenover de schade-expert van Nationale-Nederlanden voor met name wat betreft het voeren van verlichting en de snelheid van zowel de bestelbus en de Mercedes ten tijde van de aanrijding. [betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de lichten van de door hem bestuurde auto had ontstoken zodat hij zichtbaar moet zijn geweest voor [eiser]. Dit klemt temeer nu [eiser] heeft verklaard naar [betrokkene] te hebben uitgekeken omdat hij hem zocht.
- Het kruispunt waarop het ongeval heeft plaatsgevonden was niet onoverzichtelijk nu het uitzicht ter plaatste nagenoeg onbelemmerd was.
- De op 9 april 1999 bij Nationale-Nederlanden binnengekomen anonieme tip alsmede het door de CID opgemaakte proces-verbaal dat de aanrijding tussen [betrokkene] en [eiser] een geënsceneerde aanrijding zou betreffen.
- Het feit dat [eiser] blijkbaar van de auto af wilde nu deze ter verkoop was aangeboden aan een autobedrijf te Uden, welk bedrijf vervolgens niet in is gegaan op het aanbod.
- Uit de tegenover de politie afgelegde -anonieme- getuigenverklaring waaruit blijkt dat [eiser] geldzorgen had en ook al eens deze getuige had voorgesteld een aanrijding met zijn Mercedes te ensceneren.
- Uit het door Bosscha Ongevallenanalyse in opdracht van Nationale-Nederlanden uitgevoerde toedrachtsonderzoek waaruit blijkt dat de door [eiser] gestelde toedracht van de aanrijding niet juist kan zijn en dat in tegenstelling tot hetgeen [eiser] heeft verklaard, de verlichting van de door [betrokkene] bestuurde auto aan was ten tijde van de aanrijding. Ook de door [eiser] opgegeven snelheid kon niet juist zijn nu uit het toedrachtsonderzoek het vermoeden is gerezen dat de Mercedes ten tijde van de aanrijding stilstond.
- Het door [eiser] gestelde lichte letsel komt niet overeen met de door Bosscha vastgestelde botsingsintensiteit en bovendien is er geen slachtofferspoor gevonden in de Mercedes zodat het met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onmogelijk is dat [eiser] ten tijde van het ongeval in de Mercedes zat.
3.3 De rechtbank oordeelt dat uitgangspunt bij het onderhavige geschil is artikel 150 Rv (artikel 177 oud Rv) waaruit volgt dat Nationale-Nederlanden in beginsel het bewijs draagt van haar stellingen. Nationale-Nederlanden heeft ter voldoening hieraan een beroep gedaan op het door Bosscha Ongevallenanalyse uitgevoerde toedrachtsonderzoek en haar conclusies en bevindingen zoals onder 3.2. bovengenoemd vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bij conclusie van repliek de stellingen en bevindingen van Nationale-Nederlanden onvoldoende heeft weerlegd. Zo is [eiser] niet nader ingegaan op de door Nationale-Nederlanden overgelegde foto's en de rapportage van Bosscha waaruit blijkt dat er sprake is van een rechte landweg waar het hoogst aannemelijk is dat [eiser] de laatste 8 - 10 meters voor de T-splitsing de bestelwagen onbelemmerd heeft moeten zien aankomen. Ook [betrokkene] heeft de Mercedes van [eiser] moeten zien naderen er van uitgaande dat de door [eiser] gevoerde verlichting in orde was (en dat dit het geval was blijkt uit de rapportage van Bosscha dat op dit onderdeel evenmin door [eiser] is weersproken), zelfs al was [betrokkene] met zijn gedachten bij een aansteker en niet bij de weg.
Evenmin heeft [eiser] zijn verweer nader onderbouwd daar waar Nationale-Nederlanden heeft gesteld dat het schadebeeld, bestaande uit een forse flankschade aan de Mercedes (hetgeen zonneklaar blijkt uit de overgelegde foto's), niet overeenkomt met enkel door [eiser] gestelde verwondingen van een paar "scheurtjes" in zijn ribben en het afwezig zijn van haar- en bloedsporen op de bestuurdersplaats van de Mercedes. [eiser] is hier niet met gegevens gekomen waaruit blijkt van énig letsel maar heeft zich beperkt tot een blote ontkenning van de onderbouwde stellingen van Nationale-Nederlanden. Dat [eiser] direct na de aanrijding naar het ziekenhuis is gebracht zegt op zichzelf genomen nog niets.
Verder is [eiser] niet nader ingegaan op de stelling van Nationale-Nederlanden dat de Mercedes niet verkoopbaar was en heeft hij voorts zijn stelling niet nader onderbouwd dat de Mercedes meer waard was dan ƒ 70.000,-- en dat hij deze voor een hoger bedrag kon verkopen.
Ten slotte hebben zowel [eiser] als [betrokkene] in hun verklaringen (van 28 januari 1998 resp. 2 februari 1999) tegenover Bosscha Ongevallenanalyse gemeld dat er getuigen zouden zijn geweest van de aanrijding (een echtpaar in een BMW), doch daarvan blijkt niets uit het proces-verbaal van politie zelf of uit hun eerdere eigen verklaringen tegenover de politie.
Het bovengaande leidt dan ook tot de conclusie dat [eiser] gelet op de onderbouwde stellingen van Nationale-Nederlanden deze onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.4 [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op deze uitspraak begroot op € 603,53 (ƒ 1.330,--) aan verschotten en € 998,32 (ƒ 2.200,--) aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.A. Dozy, G. Tangenberg en M.L. van Schaik en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.