ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 2001/4221
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van een Srilankaanse eiseres en de authenticiteit van een arrestatiebevel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van een Srilankaanse eiseres tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres, die sinds 1998 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiseres niet te vrezen had voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank steunde haar oordeel op een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat het door eiseres overgelegde arrestatiebevel niet authentiek was. Ondanks het feit dat de rechtbank geen toegang had tot vertrouwelijke passages van de onderliggende stukken, concludeerde zij dat het arrestatiebevel amateuristisch was nagemaakt en dat de 'equality of arms' niet was geschonden. Eiseres had niet aangetoond dat zij vreesde voor vervolging en haar beroep werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de situatie in Sri Lanka niet zodanig is dat vreemdelingen uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiseres, die tot de Tamil-bevolkingsgroep behoort, had niet voldoende bewijs geleverd om haar vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de Staatssecretaris om eiseres als vluchteling toe te laten terecht was. Ook werd vastgesteld dat gedwongen terugkeer naar Sri Lanka niet in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het beroep van eiseres gegrond te verklaren en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vreemdelingenwet 2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 2001/4221 VRWET
Inzake : A , eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, eerst Mr. P. Geraedts, later mr. J.S. Maas, advocaten te Den Haag,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde Mr. Brugman, advocaat te Den Haag.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1974, bezit de Srilankaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 2 juni 1998 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 3 juni 1998 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder op 2 november 1998 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 27 december 2000 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 24 januari 2001 heeft eiseres tegen deze beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 mei 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door Mr. P. Geraedts. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
4. Bij tussenuitspraak van 7 mei 2001 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat inzage zal worden gevraagd aan de Minister van Buitenlandse Zaken in de totstandkoming van en de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan het door verweerder overgelegde ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 juni 1999 (kenmerk DPC/AM/Adm.nr.640835).
5. Namens de Minister van Buitenlandse Zaken zijn op 4 januari 2002 de onderliggende stukken van voormeld ambtsbericht ingezonden. De rechtbank (mr. E.S.G. Jongeneel) heeft kennis genomen van de stukken inclusief de vertrouwelijke passages. Een gemaskeerde versie is aan Mr. Geraedts gezonden. De rechtbank heeft bij beslissing van 15 april 2002 bepaald dat het beroep van de Minister van Buitenlandse Zaken op de beperking van de kennisneming slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd is. Verweerder heeft de rechtbank vervolgens bericht er niet mee akkoord te gaan dat zij uitspraak doet op die passages ten aanzien waarvan de rechtbank de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd heeft geacht.
6. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiseres, behorend tot de Tamil-bevolkingsgroep is in de periode 1990 tot 1994 actief geweest voor de Tamil tijgers. Naar aanleiding van een arrestatiebevel van 10 mei 1998 heeft zij Sri Lanka verlaten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt. Verweerder betwist met name op grond van het op 4 juni 1999 door de Minister van Buitenlandse Zaken opgemaakt individueel ambtsbericht aan de authenticiteit van het door eiseres overgelegde arrestatiebevel.
4. De rechtbank stelt voorop dat de situatie in Sri Lanka in het algemeen, en voor personen behorend tot de Tamil bevolkingsgroep in het bijzonder, niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiseres zal derhalve aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
5. Eiseres is daarin niet geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank schaart zich achter de conclusie van het op 4 juni 1999 door de Minister van Buitenlandse Zaken opgemaakt individueel ambtsbericht, namelijk dat het door eiseres overgelegde arrestatiebevel niet authentiek is. Dit ondanks het feit dat de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van de vertrouwelijke passages van de achterliggende stukken. Er is geen aanleiding het individuele ambtsbericht deswege geheel buiten beschouwing te laten. Net als partijen heeft de rechtbank kennis genomen van de achterliggende stukken, ontdaan van de vertrouwelijke passages. Hieruit komt genoegzaam naar voren dat het gaat om een amateuristisch nagemaakt document, welke conclusie steunt op elf opgesomde gebreken. De "equality of arms" waarop eiseres zich beroept, is hiermee niet geschonden.
6. Door het overleggen van niet-authentieke stukken is de geloofwaardigheid van het relaas aangetast. Voorts bevreemdt het dat eiseres eerst in de gronden van het bezwaar aanvoert ook nog na 1994 werkzaam te zijn geweest voor de tijgers en ook pas in dat stadium met gedetailleerde verklaringen over de werkzaamheden van haar broer voor de tijgers komt. Het nader gehoor vormt de ruggengraat van het asielrelaas en niet valt in te zien waarom eiseres deze essentialia eerst in een zo laat stadium naar voren brengt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit zijn weigering eiseres toe te laten als vluchteling terecht heeft gehandhaafd.
7. Evenmin is aannemelijk geworden dat gedwongen terugkeer van eiseres naar Sri Lanka strijd oplevert met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseres kon worden afgezien. Dit klemt te meer, nu eiseres niet heeft gereageerd op een kopie van het aan haar toegezonden individuele ambtsbericht. Dat dit is geschied als gevolg van het tijdelijk verbroken zijn van het contact met haar raadsman, doet de rechtbank niet anders oordelen. De grief faalt derhalve.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 5 augustus 2002